AirborneArnhem.nl : Het Willem Tiemens Archief AA  ·  Home  ·  Over

HET LEEK WEL OORLOG!

 

DEEL 1

 

1.

 

"Voor jou, Frits."

"Wie?"

"Gerrit Nouwen."

"Zet maar over," reageerde Frits Florijn verstrooid.

Met zijn rechterhand nog op het toetsenbord en zijn blik op het beeldscherm, zocht hij met zijn linkerhand de hoorn.

"Goede morgen, Gerrit. Alles goed?" vroeg hij automatisch. Zijn gedachten waren nog niet los van de tekst waar hij zo ingespannen aan werkte.

Gerrit Nouwen was voor hem een synoniem voor 'nieuws'. En nieuws hield de  schoorsteen aan het roken. Frits Florijn en Gerrit Nouwen, ze stonden al jaren op vriendschappelijke voet, ofschoon ze vrijwel nooit bij elkaar over de vloer kwamen. Frits wist dat Gerrit, in zijn hoedanigheid van politievoorlichter, hem menige belangrijke primeur moest hebben toegespeeld door het vrijgeven van nieuwsd op te houden tot net na het moment waarop de kolommen van het concurrerende dagblad definitief sloten. Voor wat hoort wat. Als hij Frits vroeg om over bepaalde zaken 'in het belang van het onderzoek' niet te schrijven, dan gebeurde dat ook niet. Zonder dat ze er ooit over gesproken hadden, was er een soort erecode tussen hen ontstaan. Vrijwillige censuur? Feitelijke inperking van de persvrijheid? Misschien wel. Maar wat dan nog? Frits Florijn zat er niet mee. Niet meer. Die tijd had hij gehad. Het leven was een kwestie van geven en nemen. Dat had hij in de loop der jaren wel geleerd.

Na een korte uitwisseling van algemeenheden kwam Gerrit terzake.

"Ik heb wat voor je. Iets aardigs."

"Toch weer geen drugskwestie, alsjeblieft?"

Drugszaken scoorden in Arnhem hoog op de lijst van 'aardigheidjes'.Woorden als drugslijn, dealer, junk, heroïnehoertje, drugstoerisme, verslaafde en aangehouden waren dagelijks weerkerende woorden in de koppen van de krant.

"Nee, iets heel anders deze keer. Je moet maar even langs komen, dan kan ik je het laten zien."

"Wanneer, nu?"

"Liever over een klein uurtje, als het jou niet uitmaakt."

"Half elf?"

"Akkoord, tot zo."

Het artikel over Duitse vliegtuigbommen die mogelijk nog diep in de klei van de Arnhemse nieuwbouwwijk Kronenburg zouden liggen, wilde vanaf dat moment niet erg meer vlotten. Na een paar pogingen gaf hij het op. Het kon wachten. Als die bommen er al bijna 60 jaar hadden gelegen, dan hoefde je nu niet op een dag te kijken. Hij nam rustig de tijd om nog een bekertje koffie te drinken met de collega's van de stadsredactie, pakte vervolgens de paperassen op z'n bureau bij elkaar en stak een pen bij zich. In het voorbijgaan de receptioniste met een handgebaar groetend, snelde hij de trap af en mengde zich in de drukke winkelstraat tussen het luchtig geklede publiek.

De dienstdoende portier kende hem. Zonder er naar te vragen, noteerde ze z'n naam en reisdoel. 'Voorlichting'. De deur stond open.

"Mooi op tijd, laten we meteen maar even gaan kijken," verwelkomde Gerrit hem. Hij pakte een sleutel uit de la van zijn bureau en ging hem voor. Linksaf de gang door, de trappen af en via de deur waardoor de agenten de arrestanten het bureau binnen brengen kwamen ze op de binnenplaats uit. Zwijgend liepen ze langs de grimmige blauwe ME bussen. Een klein zwart bordje waarin in witte letters MORTUARIUM gegraveerd stond gaf de bestemming aan van de korte wandeling. Het was niet de meest gezellige ruimte van het Arnhemse politiebureau.

 

"Moord?"

"Wie zal 't zeggen," antwoordde de politieman nietszeggend. Ondertussen ontsloot hij de bruine klapdeuren. Met een voetbeweging waaruit routine sprak, schoof hij  een schuin klosje onder de linkerdeur. Hij deed het licht aan. In de koele betegelde ruimte hing de penetrante lucht van een ontsmettingsmiddel. Lysol dacht Frits. En onwillekeurig huiverde hij. Gerrit opende een soort koelkastdeur. Drie boven elkaar gemonteerde roestvrij stalen laden werden zichtbaar. Ze hadden veel weg van grote langerekte schalen. Gerrit trok de onderste over een slede naar buiten. Het laken dat erover gedrapeerd lag, verraadde dat de schaal niet leeg was. Maar een lichaam kon er, gezien de vormen, niet in liggen. Zwijgend pakte hij het laken bij twee punten en trok het voorzichtig terug.

"Tsjee … , waar hebben jullie dat gevonden?" In de lade lagen een schedel en onderkaak, wat losse tanden en een ongeordende verzameling van kleine botjes, langere beenderen, ruggewervels, een bekken, losse ribben, plukken haar en leerachtig materiaal. Apart van de lichaamsresten lagen uiteengevallen schoenen, resten van een portemonnee en diverse kledingresten, sommige van een grove stof met nog klonten aarde eraan.

"Die komt onder het wegdek vandaan. Onder het kruispunt Koningsweg - Deelenseweg in Schaarsbergen, om precies te zijn. Misschien weet je het, misschien ook niet,  dat in Schaarsbergen sinds jaar en dag het gerucht onder de oudere bewoners gaat, dat er aan het eind van de oorlog op dat kruispunt een lijk in een bomtrechter lag. Niemand wist hoe het erin gekomen was, noch van wie het was. Materman, zo gaat het verhaal, die behalve dorpskapper, huisknecht en jachtopziener ook ondercommandant van de vrijwillige bosbrandweer was, was kort voor de aankomst van de eerste Canadese tanks zelf op verkenning uitgegaan. Van zijn huis aan de Kemperbergerweg was hij door het bos naar dat kruispunt gefietst, omdat hij hoopte van daar af te kunnen zien of er nog Duitsers of Oekraïners of wat het ook mochten zijn, op het nabijgelegen vliegveld Deelen zaten. Want die lui hadden zich daar tot het laatst toe opgehouden in de gebouwen. Maar alles scheen verlaten en Materman waagde zich op de kruising om het gat te bekijken dat was ontstaan toen de Duitsers er kort tevoren een lading - waarschijnlijk een bom - tot ontploffing hadden gebracht. Toen hij 's middags opnieuw ging kijken, hadden de Canadezen het gat dichtgeschoven en er rijplaten overheen gelegd. Dat is het verhaal," aldus de politieman die met de armen over elkaar naast de uitgetrokken lade tegen de wand leunend zijn verhaal had afgestoken.

"Maar hoe komen jullie hier nou aan? Al enig idee trouwens wie het is?" informeerde Frits.

"Om bij je eerste vraag te beginnen: je weet misschien, dat de gemeente de Koningsweg een tijd geleden heeft overgedragen aan de provincie. Die kwam er al vrij snel achter, dat er wat gedaan moest worden aan dit gevaarlijke kruispunt. Toen de Dorpskrant het nieuws over de komende reconstructie verspreidde, belde er iemand op om ons attent te maken op de legende. Als er toch aan het kruispunt gewerkt ging worden, dan was dat een goede gelegenheid ... enfin, je begrijpt het.

In overleg met de dienst Wegen, Verkeer en Grondzaken van de provincie, is daarop besloten de gelegenheid inderdaat aan te grijpen om eens na te gaan wat er waar was van het verhaal. Welnu, het resultaat ligt voor je, het zand zit er nog aan, zoals je ziet."

Frits boog zich over de tafel om de botten en botjes wat beter te bekijken. Ze waren nog uitzonderlijk gaaf, vond hij. En dat na zoveel jaar.

"Wanneer hebben jullie hem gevonden ... is het trouwens een 'hem'?"

"Ja, het is een man ... gisterochtend."

"Had je me wel eens mogen waarschuwen," merkte Frits op.

"Wat was je er wijzer van geworden dan je nu bent?"

"Nou ja, een aardige foto ..."

"Je weet, dat we zulke foto's liever niet in de krant zien. Trouwens, we wisten nog helemaal niet of we wel iets zouden vinden. Kapperspraatjes ..."

"Bekend wie hij is?"

"Een soldaat?"

"Geen aanwijzing voor. Geen herkenningsplaatje, geen helm, geen wapen, geen patronen, patroonhouders. Zelfs het schoeisel is niet van militaire herkomst. Nee, we hebben geen idee. Er lagen geen papieren bij, geen zegelring met initialen, geen trouwring. De dokter, die dit hoogst interessante gevallen vindt, schat  dat hij omstreeks een meter tachtig is geweest, leeftijd zo tussen de vijfentwintig en dertig jaar. De lengte kunnen ze ongeveer bepalen aan de hand van de lengte van het dijbeen, de leeftijd uit de mate van de vergroeiïng van diverse beenderen. Kijk hier."

Gerrit boog zich over de tafel: "Hier zit een kogelgat. De kogel is niet uitgetreden en dat klopt, want hij lag los in de schedel. Hij is van een vrij licht kaliber, vermoedelijk afkomstig uit een vuistvuurwapen." Hij wees op de kogel die naast de schedel lag.

"Afblijven! De boel is nog niet gedesinfecteerd," gebood Gerrit toen Frits de kogel wilde oppakken. Hij legde uit, dat er zelfs na zoveel jaar nog kans op gevaarlijke schimmelinfecties bestond.

"Maar jullie zullen toch wel iets meer weten?" probeerde Frits opnieuw.

"Ja, dat er resten stof en knopen van een Duitse militaire winterjas bij zitten. Herkomst Luftwaffe, maar dat is dan ook alles."

"Dus toch een soldaat?"

"Er schijnen in de laatste oorlogswinter, zeker in de buurt waar Duitsers zaten, wel meer kerels in zulke jassen rondgelopen te hebben. Lui die hand en spandiensten voor de moffen verrichtten, wisten daar wel aan te komen."

Hij drapeerde het laken weer voorzichtig over de stoffelijke resten. "Het heeft ook weinig nut om het zaakje nu nog in de koeling te houden, maar ja, een geschiktere plaats om het te bewaren hebben we nu eenmaal niet."

 

Terug in de kamer van 'Voorlichting', praatten ze tot het middaguur door over de vreemde vondst. Op de vraag wat er vervolgens ging gebeuren, vertelde Gerrit dat de Gravendienst van de Landmacht al was ingeseind.

"Die lui hebben nu eenmaal de meeste expertise op het gebied van stoffelijke resten in deze staat. Volgende week komen ze langs. Er is toch geen haast meer bij."

"Zouden die er nog uitkomen, dacht je?" wilde Frits weten.

"Ik betwijfel het. Wat moet je hier mee beginnen?"

"Z'n gebit lijkt nog vrij compleet,"  merkte Frits op.

"Ja, dat wel, maar hoeveel mensen met een compleet gebit zouden er zoek zijn? Duizend? Tienduizend? Daar kom je dus niet meer uit. Temeer omdat je niet weet waar je zoeken moet," sprak Gerrit berustend, "van een DNA-profiel hadden ze nog nooit gehoord!"


2.

 

Voorzichtig gasgevend, dan weer gas terugnemend en de voeten laag boven de grond, laveerde de rentmeester op zijn lichte motorfietsje over de met kuilen en geulen bezaaide Stroolaan. Ongeveer halverwege de onverharde weg eindigde de riskante onderneming. De lange, magere gestalte plantte beide voeten stevig op de grond en stuurde op de stoep voor het het kruidenierswinkeltje van Betje van Brakel af. Rond de onverharde Stroolaan, die de hogergelegen Bakenbergseweg met de Kemperbergerweg verbond, vond men een van de verscheidene concentraties van woningen en boerderijen, die samen het over een groot gebied verspreide dorp Schaarsbergen vormden. De bevolking bestond hoofdzakelijk uit kleine boeren, ambachtslieden, arbeiders en mensen die met ongeregelde handel aan de kost kwamen. Zo was Wijnveld, die naast het kruidenierswinkeltje van Betje van Brakel woonde, aan huis een branderij begonnen. De zaken liepen goed en hij verdiende een redelijke boterham aan het branden van lupinezaad, en toen dat schaars werd, van eikels, die hij aan koffiebranders uit Groningen en Rotterdam leverde. Op hun beurt maakten die daar koffiesurrogaat van. Heel wat Nederlanders moesten al met 'echte Stroolaankoffie' of een melange daarvan hebben kennisgemaakt. De huisbranderij bood diverse jonge kerels uit de Stroolaan de kans om een leuk centje bij te verdienen. Het moet gezegd worden, Wijnveld was niet krenterig. Zo hielpen de Stroolaners elkaar de oorlog door. Stijf en in z'n bewegingen belemmerd door de zware leren jas, stapte de rentmeester van zijn 'stoomfiets', zette die voorzichtig tegen een van de bomen voor het winkeltje, sloeg de sneeuw van z'n jas, stampte de ergste modder van z'n laarzen en ging het spaarzaam verlichte winkeltje binnen. De bel aan de winkeldeur kondigde zijn komst aan. Het duurde enige tijd voordat uit de donkere gang het gekraak van een deur klonk. Met een sloffende tred kwam de kruidenierster, het grijze haar slordig in een afgezakt knotje samengebonden, uit het donker tevoorschijn.

Tiemens - de rentmeester - had zich ondertussen ontdaan van z'n leren kap en keek naar de plasjes water die zich op de plavuizen rond zijn schoenen vormden. Sinds koffiebonen vrijwel niet meer te krijgen waren, stond de rode koffiemolen met het grote wiel werkeloos op de hoek van de uitgesleten toonbank.

"Há Adriaan!" begroette de vrouw op pantoffels de bezoeker, zodra ze hem in het licht van de hanglamp herkende. Er lag verrassing in haar stem.

"Met dit slechte weer nog bij de weg?"

"Ja, Betje, ik wou je even spreken. Schikt dat?"

Natuurlijk schikte het, hij had niet anders verwacht! Hoe lang kenden zij elkaar al? Dat moest vanaf de schoolbanken zijn. De school van meester Reesink, bij het kerkje van Schaarsbergen, de School met de Bijbel. Later had Adriaans oudere broer Hendrik, die architect was, dit huis in opdracht van Betjes vader gebouwd. Oorspronkelijk was het een bakkerij met winkel en bovenwoning, doch nadat de oude Van Brakel in 1934 was overleden, was Betje er een kruidenietswinkeltje in begonnen. In de voormalige bakkerij bewaarde zij nu haar bescheiden voorraad.

Adriaan Tiemens volgde Betje naar de kamer achter de winkel en ontdeed zich daar van zijn zware jas. Of haar nichtje ook thuis was? Want eigenlijk kwam hij voor háár. Nee, dat trof hij niet. Ze was vanochtend al vroeg de deur uitgegaan en kwam vanavond pas laat of anders morgen in de loop van de dag weer thuis.

"Weet je nog dat je me laatst vroeg om eens aan haar te denken als er op Het Jachthuis een betrekking beschikbaar zou komen?"

Betje bromde bevestigend.

"Welnu, ik heb misschien wat. Erna, een van de meisjes van de gravin," stak hij van wal nadat zij hem een kopje thee had ingeschonken, "is terug naar Duitsland. Haar moeder is bij een bombardement omgekomen en zij zal nu de zorg over het gezin op zich nemen. Mevrouw heeft mij nu gevraagd naar een ander meisje om te zien. Spreekt ze Duits ...?"

"Wie spreekt Duits ...?" vroeg Betje, wier gehoor niet meer zo best was.

"Je nichtje ... Spreekt je nichtje Duits? Dat moet ze wel kunnen met het oog op de graaf."

"Ik zou het wel denken ... Ze hebben thuis jarenlang een Duitse meid gehad.

Ja ... ze zal zich wel aardig in het Duits kunnen redden, denk ik. Want na haar eindexamen gymnasium heeft ze twee maanden lang gelogeerd op de boerderij van de ouders van hun meid. Ergens in het Zwarte Woud. Maar eerlijk gezegd heb ik haar nog nooit Duits horen praten," bekende Betje. "zeker de laatste jaren niet," voegde ze er ontdeugend aan toe.

De rentmeester knikte tevreden:"Vraag haar of ze er iets voor voelt."

Hetgeen Betje beloofde. Hij zou zo snel mogelijk horen. In elk geval aardig dat hij aan haar had gedacht. Er viel een korte stilte die slechts onderbroken werd door de trage tik van de oude staartklok. Van buiten drongen alleen gedempte geluiden de achterkamer binnen. Het was harder gaan sneeuwen.

"Hoe gaat het met haar?" bracht de oude kruidenierster het gesprek weer op gang. Zij had haar nog gekend als jonkvrouwe Brantsen, enige dochter van baron Brantsen van kasteel Zypendaal, telg van een vooraanstaand Arnhems regentengeslacht. Jonkvrouwe Alwina werd op Zypendaal geboren in de tijd dat het dorp Schaarsbergen net tot ontwikkeling kwam.

Rond het midden van de vorige eeuw had Alwina's grootvader een begin gemaakt met in cultuur brengen van grote stukken woeste grond ten noorden van Arnhem. Na zijn dood had haar vader dat werk energiek voortgezet. Behalve een bekwaam bestuurder, was hij ook een godvruchtig man en een mens, begaan met het lot van allen voor wie hij zich verantwoordelijk voelde. Zo had het ontginningsdorp door de steun van baron Brantsen z'n Hervormde Kerk gekregen, de naaischool en de lagere school, de School met de Bijbel. Alwina mocht in 1882 de eerste steen leggen. Voor zijn arbeiders liet de baron eenvoudige, maar solide woninkjes met grote groententuinen bouwen. De uitvoering van het werk wist de baron bij zijn toegewijde rentmeester Hendrik Jan Tiemens - de vader van Adriaan -  in vertrouwde handen. Ook Tiemens was een zeer godvrezend mens. De onkreukbare rentmeester en zijn gezin stonden in het Schaarsbergen van die dagen in hoog aanzien. In 1899 overleed de baron. Zijn dochter Alwina was toen al vijf jaar getrouwd met een lid van een bekende Duitse adellijke familie, Graf Karl Leopold Eugen Von der Goltz, een officier van de Ulanen. Dat was de elite-cavalerie van de Duitse keizer. Het jonge paar vestigde zich in Potsdam. Ze schonk hem drie kinderen, een zoon en twee dochters. De oorlog van 1914 - 1918 had grote zorg met zich meegebracht, omdat zowel de graaf als jonker Wilhelm in Frankrijk aan het front vochten en daar aan grote gevaren waren blootgesteld. De oudste dochter, jonkvrouw Maya, diende haar vaderland als gewondenverzorgster. Het jongste meisje, Elisabeth, was in die tijd nog bij haar moeder. Toen de Duitse keizer in 1918 naar ons land uitweek, bevond ook Von der Goltz zich in zijn gevolg, ontgoocheld door het verlies van de oorlog. Het gezin Von der Goltz nam zijn intrek in Het Jachthuis, gelegen in het kleine landgoed Gulden Bodem tegenover kasteel Zypendaal. In dit laatste woonde nog steeds de oude baronesse Brantsen. Alwina had altijd een hekel gehad aan het naargeestige kasteel in het water en bleef na de dood van haar moeder in 1926 dan ook op Het Jachthuis wonen. Het landgoed Zypendaal werd uiteindelijk verkocht.

Alwina voelde zich als 'laatste echte Brantsen' draagster van de familietraditie die haar voorouders reeds koesterden en die zo treffend werd uitgedrukt in de spreuk die zij zich hadden aangemeten - ora et labora, bid en werk. Doch de tijden waren veranderd. De ontginningen waren voltooid en het landgoed Zypendaal was na het overlijden van Alwina's moeder in vreemde handen overgegaan. In Schaarsbergen sprak men nog wel met ontzag over de gravin, doch haar invloed was tanende. Haar steun en toeverlaat, de oude rentmeester die haar nog als klein meisje had gekend, was in 1932 overleden. Hoewel zeker niet onbekwaam, miste zoon Adriaan, die de fakkel van zijn vader had overgenomen, diens ervaring en natuurlijk overwicht. Het opkomend nationaal-socialisme trok diepe sporen in het Duits-Nederlandse gezin. Ofschoon ze met een Nederlandse jonkheer in het huwelijk trad, stak dochter Elisabeth haar sympathie voor het nazisme niet onder stoelen of banken. Haar echtgenoot ontpopte zich als een prominent aanhanger van Musserts NSB. En de graaf had oog voor de belofte die Hitler en zijn trawanten inhielden: revanche voor de smadelijke nederlaag die Duitsland in 1918 had geleden. Een nederlaag die des te harder was aangekomen, omdat die hem ook nog eens uit zijn vaderland had verdreven en hem naar het kleinburgerlijke, a-culturele landje van zijn eega had verbannen. Het plezier dat hij aan de jacht op haar uitgebreide familiebezittingen beleefde, was het weinige dat hem nog enige genoegdoening schonk.

De gravin, van huis uit opgevoed in de beste oranje traditie - prinses Juliana verkeerde menigmaal op Het Jachthuis -, had een natuurlijke afkeer van de ordinaire nationaal-socialisten. Dit alles maakte er de verhoudingen binnen de familie niet eenvoudiger op. En die verhoudingen waren nog aanzienlijk verscherpt door de Duitse inval.

De graaf en zijn dochter waren opgetogen over de voortvarendheid waarmee Duitsland zijn veroveringsdrift botvierde. Voor schoonzoon jonkheer Daniel leek een gouden toekomst weggelegd! In mei 1940 verwelkomde de oude generaal van de Ulanen zijn volksgenoten allerhartelijkst. Verbolgen als ze daarover was en gekrenkt tot in het diepst van haar ziel, had Alwina bepaald geen geheim gemaakt van haar anti-Duitse gezindheid. Nog steeds werd er in Schaarsbergen gegniffeld als het verhaal werd verteld over de Duitsers die in de meidagen van 1940 bij haar aanklopten om een soldatenbegraafplaats op een hoekje van haar uitgebreide landgoed aan te mogen leggen. Ze walgde van het idee 'dooie moffen' in haar grond te hebben, maar zwichtte uiteindelijk toen een beroep op haar menselijkheid werd gedaan. Dat was een rechtstreeks appel op haar Brantsen-geweten. Maar ze kon niet laten aan haar toestemming de wens te verbinden  "... dat ze ervoor zullen zorgen, dat het snel vol komt."

Vanzelfsprekend had het verhaal zich als een lopend vuurtje over Schaarsbergen verspreid!

"Hoe staat het met het kerkhof?" informeerde Betje ondeugend.

"Laat ik zeggen," zei Adriaan terwijl hij zich moeizaam in zijn stugge leren jas hees, "dat de gravin op haar wenken wordt bediend! Als het zo doorgaat als de laatste tijd , dan heeft ze niets te mopperen, Betje! Dan zullen we binnenkort moeten uitbreiden!"

Dat de graaf hem wel weer spoedig zou ontbieden en om hem op te dragen er voor te zorgen dat hij, de graaf, op de 'germaanse' Heldengedenktag met een imposante krans een goede beurt kon maken bij zijn Duitse vrienden, hield Adriaan maar wijselijk voor zich. Niet alleen omdat dat onder geen voorwaarde de gravin ter ore mocht komen. Nee, in zijn hart geneerde de rentmeester zich ervoor dat hij hieraan meewerkte. Hij moest wel, hij had geen keus. Maar toch ...

 


3.

 

Hij stond nog een enkel ogenblik te luisteren naar het wegstervende geluid van de zware stermotor dat weldra geheel was opgelost in het sonore gedreun van de overtrekkende bommenwerpers. De luchtdoelartillerie leek alles wat schieten kon in de strijd te hebben geworpen. Zijn ogen probeerden tevergeefs de duisternis van de nacht te doorboren en een glimp van de bommenwerpers op de vangen. Met een schok realiseerde hij zich, dat het geen Duitse bommenwerpers waren waarop geschoten werd, maar Britse! En dat het de Duitse FLAK was die hen op de korrel nam.Mondingsvuur flitste aan de horizon, seconden later volgden de doffe dreunen; het gevreesde 88 mm geschut, naar hij vermoedde. De rollen waren nu omgekeerd en daar zou hij nog wel aan moeten wennen! Ondanks de duisternis, wist hij precies waar hij stond. Na ten westen van Arnhem ter hoogte van de spoorbrug de Neder Rijn te zijn gepasseerd, hadden ze hun weg op niet veel meer dan boomtophoogte vervolgd. Een lichte koerscorrectie bracht de Lysander in het verlengde van de weg naar Otterlo. Onopgemerkt passeerden ze op een steenworp afstand de furieus vurende FLAK-stelling op De Hoge Veluwe. De zware schoten resoneerden in de romp en vleugels van het vliegtuig. De zwijgzame piloot zette zijn toestel een goede kilometer verder met een bewonderenswaardige beheersing op de kaarsrechte, maar smalle asfaltweg. Een minuut later was allest voorbij. Niets wees er nog op dat er in deze verlatenheid van de Veluwe zojuist een agent was afgezet. De routine waarmee zijn 'chauffeur' de hele missie uitvoerde, wees er op dat hij, Jan van Dijk, niet de eerste was door hem ver in vijandelijk gebied werd afgezet. Een gerusttellend idee, dat hij niet de enige agent was die Air Intelligence, de inlichtingendienst van de Royal Air Force, in vijandelijk gebied had, al schoot hij daar verder ook niets mee op.

Johannes van Dijk, grinnikte hij. In Batavia geboren op 23 maart 1920. Enkele jaren voor zijn geboorte waren zijn ouders naar Indië vertrokken, waar hij in Bandung was opgegroeid. Tijdens zijn verlof in het moederland was de oorlog uitgebroken en was de weg terug. Als het verhaal in twijfel werd getrokken, bestond er maar één remedie: stug blijven volhouden dat het de waarheid was. Omdat het nu eenmaal moeilijk was na te trekken, kon men hem moeilijk anders dan op z'n woord geloven. Tenminste, dat was hem allemaal verzekerd door de mensen van Air Intelligence. Hij hoopte maar dat het zo zou uitpakken.Eén ding was evenwel zeker: over een paar weken zou hij 23 jaar worden. De eerste verjaardag van 'Johannes' op bezette Nederlandse bodem. Hij vroeg zich af hoeveel er nog zouden volgen. Het moest toch gek gaan, wilde het jaar 1944 de bevrijding niet brengen. Koud tot op het bot en verstijfd door het urenlang zitten, ging hij op weg naar zijn eerste contactadres. Vandaar zou hij naar Arnhem, zijn eindbestemming, worden gebracht.


4.

 

Te voet legden de rentmeester en het meisje het slingerende pad van de rentmeesterswoning naar Het Jachthuis af. Het karakteristieke huis dat uit het midden van de vorige eeuw dateerde, lag op een heuvel, centraal in het landgoed Gulden Bodem. De gravin verwachtte haar in de salon die een fraai uitzicht bood over het grote, aflopende gazon dat omzoomd werd door rododendrons.

Ze bleef staan totdat de oude dame haar uitnodigde plaats te nemen. De gravin nam haar intussen scherp op. De kennismaking bleek niet veel meer dan een vraag en antwoordspel, waarin de gravin de vragen stelde en Irene terughoudend en vormelijk antwoord gaf.

"Je weet wat er hier van een meisje wordt verlangd?"

"Ja mevrouw, mijnheer Tiemens heeft me daarover uitvoerig verteld."

Ze begon zich er over te verwonderen, dat de oude dame zovelen vrees inboezemde. Juist daardoor was ze niet bedacht op de volgende vraag die ze afvuurde:"Wat weet je van de situatie hier?"

Een moment was ze uit haar evenwicht gebracht. Ze wist niet zo snel wat te zeggen. En dat duurde net iets te lang, realiseerde ze zich. Ze voelde zich kleuren. Nog voordat ze haar korte verwarring te boven was, sprak mevrouw bemoedigend glimlachend het verlossende woord: "Genoeg, zie ik."

Alwina nam rustig de tijd om een volgende pijl op haar boog te leggen.

"Sinds wanneer woon je bij je tante, Irene?"

Een onschuldige vraag waarop ze onbevangen antwoord gaf.

"Vertel me eens, Irene, wat de reden is dat je bij je tante bent gaan wonen."

Weer voelde ze zich overrompeld. Ze stond voor een dilemma; de waarheid spreken of niet? Wat wist de gravin al over haar? Had ze al informatie ingewonnen? Stom, daar had ze Tiemens naar moeten vragen. Ze stond met de rug tegen de muur. Wat had de gravin bedoeld met de vraag over haar eigen familiesituatie? Had ze daarmee haar kaarten op tafel gelegd? Was het een signaal, een uitnodiging om ook maar open kaart te spelen? Kon ze de oude dame vertrouwen? Ze aarzelde nog een moment, maar besloot toen de waarheid te vertellen.

"Ik ben in Leiden in de problemen gekomen, mevrouw. Het was beter dat ik daar vertrok voordat er ongelukken zouden gebeuren."

De gravin keek haar een ogenblik scherp aan, wendde toen haar blik af, stond langzaam op uit haar fauteuil en deed een paar stappen naar het raam. Ze keek naar buiten zonder de tuinman te zien die bezig was het pad tussen de gazons sneeuwvrij te maken. Hoelang ze daar roerloos bleef staan, wist Irene zich naderhand niet meer te herinneren.

Langzaam maakte de licht gebogen gestalte van de oude vrouw zich los uit de omlijsting van het venster. "Je kunt gaan, Irene. Tiemens zal je bescheid geven."

Toen de deur achter haar in het slot viel, slaakte ze ongemerkt een zucht van verlichting. Ze haastte zich terug naar de Gulden Spijker, de rentmeesterswoning. Maar vader was niet meer thuis, vertelde een van z'n zoons. Hij was met een houthandelaar het bos in. De volgende dag kwam hij in de winkel vertellen dat ze maandagochtend om zeven uur op Het Jachthuis werd verwacht.


5.

 

Het verbaasde hem eigenlijk hoe onopvallend hij zijn plaats in de samenleving had kunnen innemen. Het was zo glad verlopen, bijna te mooi om waar te zijn. Er moesten toch diverse mensen zijn die wisten dat er iets met hem aan de hand was. Natuurlijk de boswachter waar hij in de nacht van aankomst zijn bagage kon ophalen. Maar wist die meer dan dat er iemand een koffer kwam afhalen die eerder was gebracht? Het was niet aannemelijk. Hetzelfde gold waarschijnlijk voor het oude echtpaar in de Brugstraat, vlak bij het station, dat hem gastvrij had ontvangen. Zouden zij al vaker vreemde kostgangers hebben gehad? De Koning dan, die hem op het postkantoor had aangenomen? Het kon haast niet anders of die moest meer weten. Anders zou de kans en dus het risico veel te groot zijn dat er iets mis liep. Tot hoever reikte zijn kennis? Niet verder dan strikt nodig was, daar kon je wel van uitgaan. Het was maar de vraag of hij wist dat Van Dijk niet zijn ware achternaam was. Wie wist er veel en wie weinig? Was er aan deze zijde van de Noordzee eigenlijk wel iemand die alles wist? Een grote regisseur, heel nabij of veraf? Of waren de kaarten in Engeland gestoken en trok men er daar een, al naar gelang de noodzaak daartoe bestond? Was zijn toekomstig contact al op de hoogte van zijn aanwezigheid? Was die al druk bezig hem te observeren? De gedachte daaraan bezorgde hem een gevoel van onbehagen. In Londen was hij keer op keer gewaarschuwd voor provocateurs van de Duitsers, zogenoemde V-mannen, die zijn pad konden kruisen. Waar waren ze, wie waren het? Hij besloot, zolang hij al zijn aandacht moest besteden aan de werking van het postwezen met zijn talrijke voorschriften en formulieren, zich over al deze vragen maar niet al te druk te maken.

Begin maart liet De Koning hem bij zich roepen. Er kwam een postwijk vrij in het zuidelijke deel van Schaarsbergen. Dat wil zeggen, de Zypendaalseweg vanaf de boerderij De Teerplaats, delen van de Schelmseweg, Bakenbergseweg en Kemperbergerweg en de gehele Stroolaan met de daarop uitkomende paden. Of hij daarvoor voelde. Weer vroeg hij zich af of en zo ja, in hoeverre De Koning op de hoogte was van zijn missie.

"Ik kan niet garanderen dat de grenzen van deze wijk niet spoedig veranderen. Zoals je misschien al ter ore is gekomen, zijn we bezig om met de oude Beumer aan de Kemperbergerweg een regeling te treffen voor de sluiting van zijn postagentschap. Er zitten nogal wat haken en ogen aan, maar als het door gaat, zullen we de rest van Schaarsbergen vanuit dit kantoor gaan bedienen. Misschien is de boslucht goed voor je gezondheid. Denk er maar eens over na. Tussen twee haakjes, praat er voorlopig nog met niemand anders over, wil je. De zaak met Beumer ligt nogal gevoelig."

'De rest van Schaarsbergen'; dat was waar alles om draaide. Hij kende de plattegrond van het dorp maar al te goed van de stapels luchtfoto's die hij samen met een jonge vrouwelijke luitenant van de foto-interpretatiedienst had doorgewerkt.

Vier wegen legden een enorme rechthoek in het landschap. In het zuiden liep de Schelmseweg van oost naar west, in het noorden de Koningsweg. Aan de westzijde verbond de Kemperbergerweg en aan de oostzijde de Deelenseweg beide wegen. De meeste bebouwing lag als een lint aan de westzijde langs de Kemperbergerweg. Alleen de kerk, de pastorie, enkele woningen, de school en het blokje arbeiderswoningen dat Casa Nova heette, lagen aan de oostkant van die weg.

In de hoek Koningsweg - Deelenseweg was eveneens een aantal woningen gesitueerd. En dan was er de Stroolaan, die de verbinding vormde tussen de Kemperbergerweg en de Bakenbergseweg, welke laatste ter hoogte van de wijk Hoogkamp de Schelmseweg kruiste. Ook daar veel bebouwing. Daarnaast was er sprake van veel verspreid liggende, dikwijls afgelegen woningen en boerderijen. Bijzonderheden? Ja zeker. Schaarsbergen leek grotendeels ondergedoken te zijn in één groot, vrijwel aaneengesloten bosgebied. Maar dat was niet het enige. Op de luchtfoto's had hij steeds weer een markante, gebogen baan van west naar oost gezien.

"Daar bereiden de Duitsers de aanleg voor van een - wat zij noemen - Autobahn. Een brede weg met aan weerszijden twee rijstroken tussen de Nederlandse kuststreek en Duitsland," lichtte de officier toe. "Maakt uiterst snelle troepenverplaatsingen mogelijk."

Aardig wijffie, pittig ding. Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, taxeerde hij haar. Onverstoorbaar had ze hem op de Deelenseweg opmerkzaam gemaakt en wees ze met een potlood aan: "Vanaf dit punt zijn de Duitsers bezig de tramlijn die vanuit het centrum naar deze wijk loopt ... even kijken ..." ze neusde in haar papieren "ja ... lijn 3 om precies te zijn, te verlengen."

Hij had zich verbaasd afgevraagd hoe ze wist dat het lijn 3 was. Dat de vrouw uit een luchtfoto veel kon opmaken was hem inmiddels wel duidelijk. Maar het nummer van de tramlijn? Nee, dat leek hem wel erg sterk. Blufte ze? Die indruk kreeg hij niet. Hij zou wel zien!

Jan dacht met genoegen terug aan de briefing die zij hem had gegeven. Ze moest,ondanks haar jeugdigheid, een kei op haar vakgebied zijn, schatte hij. Ze leek geheel in haar werk op te gaan. Haar aanstekelijke enthousiasme stond overigens in schril contrast met de eentonigheid waarmee een gezette vijftiger - die nog stonk ook - zijn lesjes over verbindingen en alles wat daarbij kwam kijken, voor hem opdreunde. Het weinige dat hem van 's mans lessen was bijgebleven, was dat antennes verraadden voor welk doel zenders werden gebruikt. Zo waren er richtantennes geschikt voor het tot stand brengen van radioverbindingen naar een bepaalde plaats. Met peilantennes kon de richting worden vastgesteld waaruit radiosignalen kwamen. Kenmerkend was dat zulke antennes draaibaar waren. Matras- en paraboolvormige antennes (zogenaamde schotelantennes) behoorden meestal bij radiomeetapparatuur voor het opsporen van vliegtuigen. Nee, gaf hem de lessen van die luchtfoto-tante maar!

"Deze hier is de Koningsweg ..., de grote 'wildwissel' door uw toekomstig jachtrevier," had ze in een poëtische opwelling gezegd terwijl ze op de rechte lijn op een foto wees. Zij had dus van zijn missie geweten. Wat zich aan weerszijden ervan precies afspeelde, was voor een deel nog een mysterie. In elk geval lagen er militaire objecten te kust en te keur. Komend vanaf de weg Arnhem-Apeldoorn had men direct aan de rechterzijde al uitzicht op een verbindingsstation op de Galgenberg bij Terlet. Dan een opslagplaats van bouwmaterialen, direct rechts langs de weg. Aan de linkerzijde tekenden zich dan de rode bakstenen gebouwen van een groot kamp af, dat de Duitsers Groß Heidelager schenen te noemen. Eenmaal het kruispunt met de weg naar Hoenderloo gepasseerd zijnde, begon aan de rechterzijde, zij het op enkele honderderden meters afstand en door bos aan het oog onttrokken, het vliegveld Deelen. Het grootste en best geoutilleerde Duitse vliegveld in Nederland, volgens de luitenant. Ontworpen voor bommenwerpers, maar hoofdzakelijk gebruikt door nachtjagers. Verderop kwam men op de hoogte van het Klein Heidelager, dat links in het bos verscholen lag. Tussen de gebouwen voor huisvesting van personeel - "denk vooral aan nachtjagerbemanningen" - lag daar ook een commandocentrum van de nachtjagers.

Het kruispunt met de Deelenseweg voorbij, doemde al spoedig aan de rechterzijde een complex verspreid staande legeringsgebouwen op. Daarachter, overigens nog steeds onzichtbaar, strekte zich het vliegveld uit. Weer een kleine kilometer verder, enkele honderden meters na de kruising met de Kemperbergerweg, lag tenslotte de laatste belangwekkende Duitse nederzetting. Daar was aan de linkerzijde van de weg het grote complex van het 'sanatorium'  Koningsheide gesitueerd. Een particulier krankzinnigengesticht, dat de Duitsers hadden gevorderd.

Duitsers in het krankzinnigengesticht ... Het was geen slechte keus geweest, er zat een sterke symboliek in, vond Jan.

In korte tijd had de bezetter een flink aantal bakstenen barakken op het uitgestrekte terrein uit de grond laten stampen. Ze waren kennelijk nogal wat van plan. Achter het voormalig hoofdgebouw van het sanatorium stond een gebouw dat zich in vorm en grootte duidelijk van de andere nieuwbouw onderscheidde. Aan de overzijde van de Koningsweg, de noordkant dus, werd nog koortsachtig gebouwd. De vraag of en zo ja welke relatie deze concentratie van gebouwen met het vliegveld had, was nog niet opgehelderd. Tot nu toe was er bij geen enkel vergelijkbaar vliegveld iets dergelijks waargenomen. Jans opdracht was het om opheldering te verschaffen over hetgeen er zich op het terrein van het voormalige gesticht afspeelde, want daarover maakten de Britten zich grote zorgen.

"De adelaar heeft zich er genesteld en we willen weten wat hij daar aan het uitbroeden is," zoals een inlichtingenofficier het uitdrukte.

Voor het indrukwekkende vliegveld Deelen leek Air Intelligence veel minder belangstelling te hebben. Of het vliegveld had nauwelijks nog geheimen voor hen. Dat kon ook natuurlijk.

Wat het vliegveld betrof, daarvan lagen de installaties over een grote oppervlakte verspreid. Het viel niet te ontkennen, dat de ingenieurs bij het ontwerpen van het veld handig gebruik hadden gemaakt van de mogelijkheden die de beboste omgeving bood om belangrijke objecten aan het oog te onttrekken. Het startbanenstelsel leek op te gaan in het patroon van het omringende landschap. De rolbanen volgden zoveel mogelijk de grenzen tussen de bospercelen en het open veld. Veel hangars en werkplaatsen waren in de vorm van boerderijen en landbouwschuren opgetrokken en opstelplaatsen van nachtjagers gingen schuil onder camouflagenetten. Het had allemaal niet kunnen verhinderen, zo stelde Jan tevreden vast, dat de Britten er in waren geslaagd het veld de meeste van zijn geheimen te ontfutselen. En dat kon er alleen maar op duiden, dat er ook flink gespioneerd werd. Een geruststellende gedachte. Temeer daar hij zich moest concentreren op wat de Duitsers op het terrein van het sanatorium in hun schild voerden.


6.

 

Het was opvallend hoe gemakkelijk de bezetters zich in het Arnhemse openbare leven bewogen. Aanvankelijk had de aanblik van Duitse soldaten hem vrees ingeboezemd, doch allengs verdween dat. De grauwe Luftwaffe uniformen waren langzamerhand tot het alledaagse Arnhemse straatbeeld gaan behoren.

De oude postbesteller van de Arnhemse wijk Hoogkamp stelde tevreden vast, dat zijn leerling goede vorderingen maakte en het wel zou klaren in z'n eigen wijk. In de drie maanden die volgden, kreeg hij een goed beeld van zijn deel van Schaarsbergen. Zo waren de brieven die hij op Het Jachthuis moest bezorgen, vaak van een bedenkelijke herkomst. Dan waren er nog diverse adressen die regelmatig NSB-post ontvingen. Eén adres intrigeerde hem; Bakenbergseweg 257. Het witte huis heette De Enck. Het was de woning van de boswachter van het landgoed Warnsborn. W.C. van Buuren, volgens het geëmailleerde naamschildje op de deurpost. Tot dan toe had hij de boswachter echter nog nooit gezien. Op een dag bekroop hem een akelig vermoeden toen hij op dat adres een Roode Kruis envelop met diverse Duitse stempels moest bezorgen, bestemd voor mevrouw Van Buuren. Dat zag er niet best uit ...

Voordat Jan bij de boswachterswoning heuvel af Warnsborn insjeesde om hotel Groot Warnsborn en de daar in de buurt gelegen woningen en boerderijen aan te doen, ging hij meestal nog even bij het nabijgelegen klooster van de Carmelitessen langs. Het aanzienlijke aantal nonnen dat daar woonde in aanmerking genomen, had hij er maar weinig te bezorgen. Het was een nogal strenge orde, had hij gehoord. Ze zouden wel niet veel post mogen ontvangen. Al fietsend en bestellend leerde hij zo zijn pappenheimers in Schaarsbergen aardig kennen. Naar verhouding bezorgden hem de kostgangers nog het meeste werk. Die hielden er doorgaans een uitgebreide briefwisseling met het thuisfront op na. En kostgangers waren er genoeg in dit deel van het dorp. Voor lui die wilden werken, was in de bouw op en rond het vliegveld goed geld te verdienen. En menig inwoner van Schaarsbergen pikte graag een graantje mee door de werklui, die soms van heinde en verre kwamen, een verzorgd onderdak te bieden.

 

Eind mei kreeg Jan te horen dat hem het noordelijk deel van Schaarsbergen was toegewezen. De huizen aan de Koningsweg gingen het leeuwendeel van zijn adressen uitmaken. Eindelijk was hij waar hij zijn moest. Nu diende hij nog een nieuwe 'uitvalsbasis' zien te vinden in de buurt van het sanatorium die hem in staat stelde zijn spionagewerk zo onopvallend mogelijk uit te voeren. In de eerste weken op z'n nieuwe postronde knoopte hij her en der gesprekjes aan, maar erg vlotten wilde het niet. De kostgangers zaten hem lelijk in het vaarwater. Het was uiteindelijk de oudste zoon van de hoofdmeester van de School met de Bijbel die met een goed idee kwam. Achter de pastorie, iets verderop, stond een stenen schuur, waar vroeger de koets en het paard van de dominee in werden gestald. Er hoorde ook een oud koetsierskamertje bij, wist hij te vertellen. Dat werd nu alleen als rommelhok gebruikt. Misschien kon Jan het krijgen. Er moest wel wat van te maken zijn, dacht de jongen. Hij moest maar eens vragen. Tien minuten later stond hij met de post in de hand op de stoep van de statige pastorie. Een meisje van een jaar of tien deed open.

"Nee, vader is niet thuis. Hij is op ziekenbezoek. Maar vanmiddag is hij er wel," voegde ze er snel aan toe.

Of hij dan alvast even bij de schuur mocht kijken.

"Jawel hoor," zei ze na een korte aarzeling.

Hij liep om het huis heen naar de grote schuur. Twee hoge, gebogen deuren lieten zien waar eens de koets werd gestald. Dan zou het kamertje wel achter de smalle, lange ramen in de kopgevel liggen, dacht hij. Wat hij zag overtrof z'n stoutste verwachtingen. Na het nodige opruim- en opknapwerk zou hij daar een ideaal onderkomen aan hebben. Een deur en een raam op het zuiden, elektrisch licht, een kraan en zelfs een schoorsteen zaten erin. Precies wat hij zovht!

Geschikter kon zijn onderdak nauwelijks zijn, een betere ligging kon hij zich niet wensen. De eerste gebouwen op het terrein van het sanatoriumkamp lagen op nog geen driehonderd meter afstand!

 

De warande hield het zonlicht uit de kamer, waarvan de achterwand - op een kastdeur na - geheel door boekenplanken in beslag werd genomen. Voor de pastorie stonden grote tamme kastanjebomen die voor de nodige schaduw op de warande zorgden. Het venster in de zijmuur bood een blik op het pitoreske, met klimop begroeide kerkje dat zich leek te koesteren in de middagzon. De vredige stilte van het moment werd wreed verstoord door het zware dreunen van naar maximum vermogen opgejaagde vliegtuigmotoren, dat de ruiten een moment deed meetrillen. Het motorlawaai stierf even plotseling weg als het was opgekomen.

Naderende voetstappen in de gang kondigden de komst van de dominee aan. Een gedistingeerde man, rond de vijftig, schatte hij. Hij was hem al een paar maal op de fiets tegengekomen, niet wetende dat het de dominee was.

"Jespers." Maar dat wist hij al van de post.

Tijdens de uitleg van het doel van z'n komst merkte hij dat de zielenherder niet erg enthousiast was. Voor de zekerheid deed hij er een schepje bovenop. Echter, het argument dat hij een dringend om hulp verlegen mens met weinig moeite uit de brand kon helpen, leverde niets anders op dan een langgerekt: "tjsaaa ... Maar u beschikt momenteel toch over onderdak?"

De mecaniciens op het vliegveld lieten de ruiten van de pastorie opnieuw rammelen. Het stelde hem een ogenblik in de gelegenheid om zich op zijn aanpak te beraden. De dominee was niet bijster enthousiast, dat was wel zeker. De kans was dus levensgroot dat hij, wanneer hij het niet over een andere boeg gooide, bot zou vangen. En dat nu moest hij kost wat kost zien te voorkomen. Het koetsierskamertje zou hem niet ontglippen! Kost wat kost ...? Kost wat kost ...? Het mocht best wat kosten ..., dat was het punt niet. Eens proberen of deze dienaar des Woords voor Mammon op de knieën was te krijgen ... Het tractement van een dorpspredikant was niet overdadig, zeker niet als er ook nog kinderen van onderhouden moesten worden. Schraalhans mocht dan waarschijnlijk niet in hoogst eigen persoon keukenmeester zijn, het was in elk geval wel een naast familielid van hem dat in de pastorie achter het fornuis stond, veronderstelde Jan. En inderdaad, het vooruitzicht op gewin deed Jespers'aanvankelijke reserves als sneeuw voor de zon smelten.

Och, veel hoefde hij er niet voor te hebben, zo probeerde hij z'n overstag gaan nog wel te camoufleren, het hok werd toch alleen maar gebruikt voor opslag van spullen die net zo goed naar de zolder konden. Voor de goede orde wilde hij nog wel even contact opnemen met de kerkvoogd; die mocht eens bezwaar maken. Per slot van rekening waren de pastorie en de schuur van de kerk.

Maar de kerkvoogd vond het best, dominee had zijn zegen.


7.

 

De kortste weg, al was het niet de gemakkelijkste, was het pad dat schuin tegenover de winkel op de Stroolaan uitkwam en langs het hek van de oude buitenplaats Menthenberg omhoog liep naar de Schelmseweg. Het was een steil pad, een hele klim. Alleen als ze laat was ging Irene op de trappers staande naar boven. Het pad bleef klimmen tot kort voor de Schelmseweg, daarna liep het weer af. Vanaf de betrekkelijk drukke Schelmseweg liep een beukenlaan het landgoed Gulden Bodem in en voerde vrijwel rechtstreeks naar Het Jachthuis. Dit was de onopvallende 'achteringang' die ook prins Bernhard gebruikte wanneer hij en prinses Juliana op Het Jachthuis op bezoek kwamen.

Het werk op het huis liet haar nog voldoende tijd om ook in het winkeltje bij te springen. Veel klanten stelden hun bezoek zelfs uit tot het ogenblik waarop zij weet achter de toonbank stond. Dat waren de knapen uit de Stroolaan en wijde omgeving. Het nieuws, dat er bij Betje van Brakel een aardig nichtje logeerde, had zich als een lopend vuurtje onder de plaatselijke opgeschoten jeugd verspreid. De omstandigheid dat ze 'stads' was kon niet verhinderen dat de jongelui danig onder de indruk raakten van haar verschijning. Hoe kon het zó groeien in de stad! Dat ze keen katje was om zonder handschoenen aan te pakken, zouden enkele overmoedigen - tot groot leedvermaak van de wat verlegener types -  weldra ervaren. Zij zette hen even vriendelijk als afdoende op hun nummer. Maar desondanks bleven ze komen. Want Irene was toch een verduveld leuk grietje! Stel je voor dat je je ooit nog eens de gelukkige zou mogen noemen ... Betje van Brakel had er wel schik in; de omzet voer wel bij de belangstelling die het manvolk voor haar nichtje toonde.


8.

 

De graaf was kort na de lunch in vol ornaat vertrokken. Waarschijnlijk om de begrafenis van een of andere belangrijke Duitse militair bij te wonen.

Gedachtig het gezegde dat je, zolang je maar niets zegt ook niet op een weerwoord hoeft te rekenen, vertelde hij zijn vrouw maar niet meer waar hij naar toe ging. Het maakte haar niet veel uit. Zij wist toch wel, wanneer hij weer naar zijn 'verkeerde vrienden' ging. Het hoorde allemaal bij de gewapende vrede, die er in Het Jachthuis heerste.

De vorige dag had tuinman Busser de kleinkinderen met de open koets naar het station gebracht, de rust was sindsdien weergekeerd op Het Jachthuis. Toen Irene mevrouw de thee serveerde, nodigde zij haar

- overigens zeer tegen haar gewoonte in - uit om een kopje mee te drinken. Ze moest het tweemaal vragen, voordat ze Irene ervan had overtuigd dat ze het meende.

Terwijl Irene inschonk, weerklonk een salvo geweerschoten. Hun blikken ontmoetten elkaar. De geweren van het erepeloton op de nabije soldatenbegraafplaats waren niet de enige die vuur schoten.

Mevrouw barstte los, haar bibberige stem vol opgekropte woede.

"Daar gaat weer zo'n mof mijn grond in! Het gespuis, ze doen maar. Laat ze het hele bos maar vol stoppen ... hoe meer, hoe beter! En als de graaf met dat schoelje blijft omgaan, komt hij er op een kwade dag ook nog terecht. Wie met pek omgaat ..."

Haar Brantsen aard had gezegevierd over de loyaliteit aan haar man.

Het luchtte haar op. Ze bevroedde echter nog niet hoe snel ook deze keer haar wens in vervulling zou gaan. Twee dagen later vroeg de rentmeester om een onderhoud. Hij had zich voor alle zekerheid voorzien van de begeleiding van de heer Frederiks, directeur van de gemeentelijke Dienst van Reiniging, Ontsmetting en Landelijke Eigendommen (waar begraafplaatszaken onder vielen), maar dit 'extra gewicht' was eigenlijk niet nodig geweest. Tiemens en Frederiks kregen de vrije hand gekregen om de begraafplaats naar believen uit te breiden.

Ze zat ontspannen in haar stoel en keek Irene rustig aan. Ondanks het grote standsverschil, was het gesprek tussen beide vrouwen zeer geanimeerd, het verliep bijna vriendschappelijk. De gravin bleek meer over haar te weten dan ze voor mogelijk had gehouden. En ze sprak vrijelijk over haar man en z'n Duitse vrienden, die allen tot de bezettingsmacht behoorden. Van tijd tot tijd ontving hij ze op het Huis, wat zeer tegen haar zin was. Maar ze kon het hem niet beletten en er restte haar weinig anders dan zich tijdens die hoogst onaangename momenten op haar kamer terug te trekken. Irene wist al van die bijeenkomsten. Ze had het gezelschap al enkele malen 's avonds moeten bedienen. Ze spraken Duits, maar dat het militairen waren, had ze niet geweten. Ze kwamen altijd in burger.

Maar het lag natuurlijk wel voor de hand, dat ze officieren waren, bedacht ze.

"Zou je mij een plezier willen doen?" vroeg de gravin onverwacht.

"Met alle genoegen, mevrouw."

"Wat ik je nu ga laten zien, ga vertellden en ga vragen, blijft onder ons. Kun je me dat beloven, mijn kind? Over al het andere dat we hier besproken hebben, mag je met iedereen praten, wanneer je daar behoefte aan hebt. Dat deert me niet. Ik ben ook niet van plan mijn mond te houden. Wij Brantsens hebben ons altijd voor het koningshuis ingezet. God, Nederland en Oranje, in die volgorde. En ik, als laatste Brantsen, stel er een eer in dat vaandel nu te mogen dragen. Dat ik met een Duitser ben gehuwd doet daar niets aan af. Totaal niets."

Irene was bang, dat ze weer in woede zou ontsteken, maar zij beheerste zich.

"Over het volgende moet je dus zwijgen als het graf." Ze liep naar een nis in de muur naast de open haard. Het zat ongeveer op borsthoogte, er stond een grote Chinese vaas in. Voorzichtig nam de gravin de vaas in haar arm, de deksel hield ze behoedzaam met haar andere hand vast. Ze draaide zich half om.

"Kijk", knikte ze in de richting van de nis, waar vanuit de achterwand een sierlijk gesneden houten kopje stak. "Wel eens van een spreekbuis gehoord? Nu, dit is er een. Een echte. Hij zat al in het huis toen wij hier onze intrek namen. Hij komt uit in de keuken hieronder. Ik heb er trouwens nooit gebruik van gemaakt, ik hield er niet van om door zo'n ding te praten. Haal die stop er maar eens uit," nodigde ze Irene.

Irene trok het kopje voorzichtig uit de muur. Ze zag nu dat de stop een buis afsloot die in achterwand van de nis verdween.

"Als je nu je oor beneden te luisteren zou leggen, zou je ons goed kunnen verstaan," lichtte de oude vrouw toe. "Als je ook daar de stop eerst verwijdert, tenminste. Geen wonder natuurlijk, want we staan nu dicht bij de opening. Maar het bijzondere van dit ding is, dat wanneer wij verder in de salon zouden staan, wij beneden nog even goed te verstaan zijn. Ik heb me laten vertellen dat dit komt door de bijzondere vorm van de nis.  Die heeft een parabolische vorm en werkt als het ware als een reuze oorschelp."

De gravin vertelde, terwijl ze al die tijd met het kostbaar porselein in de arm bleef staan, dat naar zij wel eens had gehoord, de vrouw van een vorige bewoner van het Huis zich van de buis had bediend. Zij had een zwakke gezondheid gehad en lag veel en lang in de salon te bed. Omdat zij haar personeel, wanneer dat beneden in de keuken was, zonder al te grote stemverheffing vanuit elke hoek van de salon opdrachten moest kunnen geven, zou de nis aan het uiteinde de buis zijn aangelegd.

"Voor de juistheid van het verhaal sta ik niet in, maar mooi vind ik het wel. En doe die stop er maar weer in," zei ze gehaast en schoof de vaas vervolgens op haar plaats terug. Ze klopte zich demonstratief af.

"Een interessant ding, die spreekbuis, nietwaar?"

Irene voelde dat de oude vrouw haar scherp aankeek. Alsof ze op een reactie wachtte, een teken waaruit bleek dat zij haar begreep. De gravin had haar het bestaan van de in onbruik geraakte spreekbuis niet zonder reden onthuld. Ze moest daar een bedoeling mee hebben. En wat kon die anders zijn dan dat zij, Irene, van het ding gebruik zou maken? Niet in het gewone werk van alledag. Nee, als de gravin dat had bedoeld, dan had ze dat wel gewoon gezegd. Trouwens, had ze niet verteld dat ze het maar niets vond om door dat ding te praten?

"Heel interessant, mevrouw" antwoordde Irene, "ik heb zo'n spreekbuis nog nooit in het echt gezien. Zou daar het gezegde 'het oor te luisteren leggen' vandaan komen?" Alwina von der Goltz-Brantsen glimlachte tevreden. "Kom, ik heb nog veel te doen." Ze beschouwde het samenzijn als beëindigd.

Gestommel in de hall en gehaaste voetstappen op de trap duidden er op dat de graaf weer terug was van de soldatenbegraafplaats.

Tijdens de weg naar huis brak Irene zich het hoofd over de vraag wat de gravin nu eigenlijk met haar voor had. Hoe langer ze erover nadacht, hoe waarschijnlijker het haar leek, dat de gravin haar wilde aansporen om gesprekken, die in de salon werden gevoerd, af te luisteren. Gesprekken van de graaf met zijn Duitse vrienden? Verwachtte de gravin, dat zij haar op de hoogte zou houden van wat die kerels bespraken? Zo ja, wat bereikte ze er anders mee dan zich nog meer ergernis op de hals te halen? En waarom had ze dat dan niet op de man af gevraagd of gewoon opgedragen? Zo verlegen was ze niet! Maar wat was dan de zin geweest van die hele poppenkast?

Ze kwam er niet uit en besloot de vraag voorlopig maar te laten voor wat die was. Komt tijd, komt raad. Ze zou wel zien. De eerste gelegenheid om de spreekbuis te beproeven deed zich kort daarop voor. De eerstvolgende eerste maandag van de maand, de vaste dag waarop de graaf in elk geval gasten ontving, viel op 5 juli. Zo onopvallend mogelijk wierp Irene die middag een laatste blik achter de Chinese vaas. De stop lag er achter ... De graaf, die aan het begin van de avond al enige tijd op de uitkijk had gestaan, ging zijn twee gasten, die op hun verzoek via de achteringang van het landgoed waren aangekomen, tegemoet zodra hij hen in het vizier kreeg. Na een hartelijke begroeting leidde hij hen naar de stoelen die hij op het terras voor de salon klaar had laten zetten. Het was een van die zeldzame zomeravonden waarop men tot na middernacht buiten kon blijven zitten. Het was windstil, de zwaluwen scheerden hoog langs de hemel, het laatste kostje gevleugelde insecten voor hun  altijd hongerige kroost bij elkaar jagend. Met het vallen van de nacht zouden de vleermuizen, die in groten getale in de beukenbossen rondom huisden, hen aflossen.

"Ik stel het zeer op prijs, Falck, dat je je vanavond hebt kunnen vrijmaken om hier te komen,"begroette Von der Goltz de slanke, zwartharige jongeman die zojuist met grote snelheid en een stofwolk achter zich latend, was komen aanrijden en z'n auto vlak voor de deuren van het koetshuis tot stilstand had gebracht. En dan met iets van een verwijt in z'n stem: "Je bent de laatste."

Terwijl Falck zich, met een doos onder de arm, op aanwijzing van de gastheer bij de mannen op het gazon voegde, ging de graaf naar binnen om de meid te schellen. In de doos zat een reeëngeweitje, dat op een fraai eikenhouten schildje was bevestigd. Deze trofee, afkomstig van een reebok die Herr General, zoals Falck de graaf aansprak, tijdens een jachtpartij in Falcks revier had geschoten, bood hij hem aan ter herinnering en als dank voor de jachten die hij als zijn gast had mogen meemaken. De graaf toonde zich uiterst verguld met het geschenk. Hij mocht die Falck wel, al was hij geen Ulaan.

Wittmer en Giskes, die beiden geen enkele jachtpassie bezaten, keken geamuseerd toe.

"Kijk Heiner" wees Falck Wittmer op de schemerdonkere hemel waarin steeds meer vleermuizen buitelden: "De nachtjagers komen weer in actie, er is nog hoop!"

Het was een speelse poging om de rivaliteit aan te wakkeren, die als een veenbrand smeulde tussen de piloten van de dagjagers en die van de nachtjagers.

"Ik begin anders wel last te krijgen van het ongedierte waar die nachtjagers van jou het op gemunt hebben" kaatste Wittmer terug, op dat moment in het midden latend of hij de muggen of de Britse bommenwerpers bedoelde.

De club van vier trok zich weldra terug in de salon waarvan de ramen werden gesloten. Falck stelde voor om zijn opvolger als commandant van het Nachtjagdgeschwader, een zekere Major Werner Streib, ook in déze kring zijn plaats te laten innemen. Toen Von der Goltz hoorde, dat ook Streib een verwoed jager was, stemde hij direct in. Alsof niet Giskes, hoofd van de Duitse militaire contra-spionagedienst in ons land, de Abwehr, maar hij, Generalmajor außer Dienst Von der Goltz initiatiefnemer van deze bijeenkomsten was geweest. Giskes had, zoekend naar een geschikte gelegenheid om onopvallend over veiligheidsaangelegenheden betreffende deze voor de Duitsers zo belangrijke regio te kunnen overleggen, na zijn kennismaking met de bejaarde vleugeladjudant van de keizer, het oog op diens huis laten vallen. Het was een ideaal trefpunt. Enerzijds goed bereikbaar, anderzijds afgelegen in een royaal park dat streng verboden was voor onbevoegden. En wat misschien nog het belangrijkste was: hier kon men vrijuit spreken, hier hoefde niemand een blad voor de mond te nemen. Daarbij kwam nog, dat Von der Goltz een goede gastheer zou zijn, wist Giskes. De oude edelman droeg de Duitse zaak immers een goed hart toe. En was dit ook niet dé kans voor de oude generaal om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen op militair gebied? Zo'n kans zou de oude vos niet laten glippen, verwachtte Giskes. En Giskes had het bij het rechte eind. De graaf stemde direct met zijn voorstel in, zich daarmee misschien niet willens, dan toch in elk geval wetens onvermijdelijk echtelijke problemen op de hals halend. Als het niet anders kon, moest hij dat er dan maar voor over hebben. Nadat op het schellen de glazen opnieuw gevuld waren, nam het serieuzere gedeelte van de bijeenkomst een aanvang. Irene zat ingespannen te luisteren. De buis vervormde de stemmen enigszins. Ze  klonken beneden in de keuken wat holler, alsof de mannen achter in een tunnel zaten. Merkwaardig vond Irene dat het wel leek dat sommige bijgeluiden, zoals het tikken van de lepeltjes in de kopjes, extra versterkt leken te worden.

De heren werden spraakzamer. Volgens Wittmer, die als chef van de staf van het Twaalfde Vliegerkorps in Driebergen ook de dagelijks berichten uit het zuidelijk deel van Europa onder ogen kreeg, stond het geallieerde leger op het punt om in Italië aan land te gaan. "En het zou mij niet verbazen, wanneer ons hier in het westen op termijn iets dergelijks te wachten staat," haakte Giskes daar op in. Hij maakte melding van de vorderingen bij het radiospel dat hij met 'die aan de andere kant van de vijver' voerde.

"Vorige week zijn de Oberstleutnant - hij knikte richting Wittmer - en ik er weer met de Storch op uit geweest om een geschikt afwerpterrein in Drente te vinden. Het blijft toch altijd weer spannend of we ze weer zo ver hebben kunnen krijgen om opnieuw wapens en agenten af te werpen."

"Het moet toch een keer misgaan," veronderstelde Wittmer, "die lui van het andere veldpost-nummer zijn toch ook niet helemaal achterlijk, zou je zo denken."

"Dat zijn ze ook niet, maar we proberen het toch zo lang mogelijk te rekken om ze nuttige informatie te ontfutselen alsmede mensen en wapens afhandig te maken," aldus Giskes. "Bovendien: zolang ze hun handen vol hebben aan dit spel, hebben ze geen tijd om andere streken uit te halen! We zullen wel zien waar het schip strandt!"

Eigenlijk was het verbazingwekkend, stelde Irene vast, hoe goed ze hier de gesprekken boven haar hoofd kon volgen. De bouwmeesters van vroeger stegen een  flink stuk in haar achting. Petje af voor mensen, die zoiets met zulke simpele middelen wisten te bereiken. Dat mocht gezien worden ... nee, dat mocht gehoord worden, in dit geval. Al dat Duits was wel even wennen. Alleen als de heren door elkaar spraken, had ze de grootste moeite ze te volgen. Maar gelukkig voor haar, lieten ze elkaar doorgaans netjes uitspreken.

"Is er nog nieuws uit deze streek?" hoorde ze de graaf vragen, hopend op opbeurender nieuws.

"Voor zover ik weet hebben ze nog geen belangstelling voor u, Herr General," grapte Giskes. De graaf lachte, maar net iets te luid, vond Falck die zijn naam alle eer aan deed door een scherp waarnemer te zijn. Hij realiseerde zich dat het nieuws uit het zuiden van Europa de oude vechtjas pijnlijk had getroffen. Die liet zich niets op de mouw spelden. Die wist hoe de hazen liepen.

"De man die uw staf in de gaten houdt, Falck, heeft mogelijk wel een spoor. Hij meldde de afgelopen week dat hij door de ondergrondse is benaderd. Ik ben benieuwd of het iets gaat opleveren. We zullen zien ... Ik houd u in elk geval op de hoogte." Falck knikte, maar dat ontging Irene.

Vervolgens nam Wittmer het woord. Het was hoogst merkwaardig en in zekere zin ook teleurstellend, dat het lokaas dat de Abwehr bij zijn hoofdkwartier in Driebergen had gedetacheerd, nog nooit door het verzet was benaderd, noch op enige andere ondergrondse activiteit was gestuit. Onderweg hier naar toe hadden Giskes en hij de kwestie nog eens doorgesproken. Daarbij was ook ter sprake gekomen, dat de belangrijkste operationele taken intussen waren overgegaan van het Fliegerkorps naar de Jagddivision, sinds die begin vorig jaar in Schaarsbergen was neergestreken. En welke bijzondere maatregelen waren daar met het oog op de veiligheid van de Divisionsstab getroffen? Precies, geen enkele! Waren ze daarmee niet erg nalatig geweest? Ja, dat waren ze zeker. Wittmer nam op zich om op korte termijn een afspraak voor Giskes en hemzelf bij  Generalmajor Von Döring, de commandant van de Jagddivision, te maken. Of de graaf hem kende? Ja zeker, hij had hem al enkele malen op de begraafplaats ontmoet.

"En wat mij betreft, mag u dat mannetje bij mijn staf weghalen. Misschien doet verandering van lucht hem goed. Je weet het maar nooit met die geheimzinnige figuren van u ..."

Maar Giskes nam deze suggestie van Wittmer niet over.

"Ik wil hem liever nog even laten zitten, als je er geen bezwaar tegen hebt. Voor de Jagddivision heb ik een mannetje dat z'n sporen al verdiend heeft.

Falck keek Giskes vragend aan.

"Nee, Schoonhoven wil ik, nu hij beet lijkt te krijgen, ongestoord bij uw Nachtjagdgeschwader handhaven."

Een zekere opwinding had zich van Irene meester gemaakt. Ze viel midden in de plannen die de Duitsers aan het smeden waren om hun belangrijke militaire objecten tegen spionage te beschermen. Plannen die niet minder inhielden dan dat spionnen van de Nederlandse ondergrondse in de val werden gelokt! Bij het hoofdkwartier in Driebergen was zo'n val blijkbaar nog niet dichtgeklapt, maar in Schaarsbergen stond dat binnen afzienbare tijd wél te gebeuren!

En wat voor 'n onbetrouwbaar sujet had die Giskes nog achter de hand?

Schoonhoven ... Die naam moest ze onthouden! Schoonhoven van het Nachtjagdgeschwader? Nee, het zei haar niets. Schoonhoven ... Schoonhoven ..., nee die naam zei haar evenmin iets. Trouwens, wat was dat precies, een Nachtjagdgeschwader? Was het het Duitse woord voor wat hier een eskader werd genoemd? Als dat zo was, hoeveel vliegtuigen zou het dan omvatten? Tien, twintig? Of misschien wel vijftig? Waar waren die allemaal? Als het er tien waren dan leek haar die Falck niet zoveel voor te stellen. Maar als het er eens vijftig waren, of nog meer?

En wat moest ze zich voorstellen bij een Fliegerkorps of een Jagddivision? Het waren begrippen uit een verre en onwezenlijke mannenwereld. Een Duitse mannenwereld nog wel en dan nog een militaire. Het zei haar allemaal niets, volstrekt niets. Slechts één ding was haar akelig duidelijk: er dreigde gevaar voor goede vaderlanders, doodsgevaar.

Het schelletje rinkelde haar ruw naar de andere werkelijkheid. Ze stond op en het zekere voor het onzekere nemend, plaatste ze de stop terug in het uiteinde van de buis.

De graaf had intussen verteld dat hij een paar dagen geleden zijn tachtigste levensjaar was ingegaan. Toen ze met de verrassing binnen kwam, een schaal heerlijke pasteitjes, die ze 's middag op zijn verzoek al had klaargemaakt, stonden ze hem uitgebreid aan het feliciteren.

Zonde van die lekkere pasteitjes, vond ze ...


9.

 

Nadat het berghok was leeggeruimd en het pleisterwerk waar nodig hersteld, deed een emmer witkalk wonderen. Ondanks dat Jan van Dijk naast zijn werk - twee postrondes per dag in zo'n uitgestrekt gebied - niet veel vrije tijd meer over had, vorderde het opknappen en inrichten gestaag. Hij mocht zich daarbij verheugen in de bewonderende belangstelling van het hele domineesgezin. De beide dochters waren, wanneer hij aan het werk was, altijd wel in de buurt te vinden. Na drie weken was de ruimte op enkele kleinigheden na, zoals overgordijnen die voldoende verduisterden (daar had mevrouw Jespers zich aan gezet), gereed en betrok hij zijn 'kamer'. Ondanks de korte nachten, trokken nog steeds formaties bommenwerpers richting Duitsland. In deze tijd van het jaar waagden ze zich niet ver boven vijandelijk gebied. Het Ruhrgebied had het nu zwaar te verduren. In stille nachten kon je in Schaarsbergen de explosies soms als het gerommel van onweer in de verte horen. Maar de Duitsers sloegen terug. Er ging vrijwel geen aanval voorbij of hij had gezien hoe een of meer vliegtuigen brandend naar beneden kwamen. Zodra je tijdens een heldere nacht een lichtpuntje langs het zwerk zag trekken, was er iets mis. Het lichtpuntje werd al maar groter en resulteerde niet zelden in een felle lichtflits en een grote vuurbol, die spoedig doofde. Langzaam dwarrelden daarna alleen nog gloeiende brokstukken als de resten van een vuurpijl omlaag.De arme donders. Zouden ze zich nog tijdig in veiligheid hebben kunnen brengen? Meestal hadden ze geen schijn van kans. Onlangs nog was 's nachts bij Terlet, maar een paar kilometer van Schaarsbergen vandaan, een bommenwerper neergekomen. Geen overlevenden, dus zeven gesneuvelden. De verliezen die de Tommies volgens de triomfantelijke Duitse weermachtsberichten leden, zouden wel schromelijk overdreven zijn. Maar toch. Dat ze hoog waren, daaraan viel nauwelijks te twijfelen. Er hadden zich aan Duitse kant ontwikkelingen voorgedaan waaraan de stijgende verliezen toegeschreven moesten worden. Maar welke die ontwikkelingen precies waren, wist men in Engeland niet. Uit de bestudering van de debriefingsrapporten en evaluatie van de berichten van het Roode Kruis over de plaatsen waar gesneuvelde vliegers waren begraven, was komen vast te staan, dat de bommenwerpers gedurende de gehele vlucht boven vijandelijk gebied kans liepen om te worden neergeschoten. Nog niet zo lang geleden bestond die kans alleen wanneer ze binnen het bereik waren van het luchtdoelgeschut, de FLAK kwamen of wanneer ze probeerden de brede verdedigingsdrempel langs de westelijke grens van Duitsland te doorkruisen. Daar lagen de nachtjagers op de loer.

Die drempel was het geesteskind van Generalmajor Josef Kammhuber, had men hem in Engeland verteld. Zoeklichten, FLAK en ook nachtjagers werkten er in samen om de passerende bommenwerpers uit te schakelen. Aanvankelijk was Kammhuber commandant van een geheel nieuw opgerichte speciale nachtjachtdivisie geworden. Vastgesteld was dat hij zijn hoofdkwartier in Zeist had gevestigd.

Een klein jaar was Kammhubers naam in verband gebracht met een nieuw Vliegerkorps. Doch voorzover men had kunnen nagaan zat hij nog steeds in Zeist. Het was dus toch niet helemaal duidelijk hoe de vork nu in de steel zat. Mocht uit deze functiewisseling worden geconcludeerd, dat zijn ster rijzende was? Of was hij buiten spel gezet? Wat was er met zijn organisatie aan de hand?

Jan had zich niet aan de indruk kunnen onttrekken, dat Air Intelligence het zicht was kwijtgeraakt op wat er aan Duitse zijde gebeurde. Ze waren langzaam aan het spoor volkomen bijster geraakt. De Royal Air Force stond tegenover een vijand die ze niet meer kende en waarvan ze dientengevolge niet langer wist wat zijn zwakke plekken waren.

De Duitsers raakten steeds meer bedreven in de strijd tegen de Britse bommenwerpers. De verliezen die hun nachtjagers aan de Royal Air Force toebrachten stegen tot onrustbarende hoogte. Als deze ontwikkeling zou doorzetten, zou Bomber Command gedwongen zijn om zijn bommenwerperoffensief af te breken. Het was dus zaak om de tegenstand van de Luftwaffe zo snel mogelijk te breken. Maar daarvoor was het nodig dat men precies wist hoe die was georganiseerd en hoe die functioneerde. De Duitse nachtjagers beschikten nu alle over moderne radiomeetapparatuur om doelen op te sporen. Sinds Jan zijn dagelijkse postrondes op Schaarsbergen deed, had hij ze vaak zien overkomen, die grote tweemotorige  toestellen, meestal Messerschmitts type 110, soms ook Junkers 88, met constructies op de neus die wel wat leken op een hertengewei. Hij wist dat dergelijke meetapparaten slechts een geringe reikwijdte hadden. De nachtjagerpiloten moesten al binnen een korte afstand van hun doel zijn, wilden ze profijt hebben van hun meetapparaat. Maar hoe wisten de nachtjagerpiloten hun vliegtuigen in het stikdonker zo snel zo dicht in de buurt van Britse bommenwerpers te loodsen?

Uit verschillende observaties van hetgeen zich rond het voormalige krankzinnigengesticht voltrok, had hij intussen al wel de indruk overgehouden, dat het op een of andere manier iets te maken had met de luchtverdedigingsorganisatie. In de eerste plaats duidde daar de naam op, die regelmatig in één adem met het kamp werd genoemd: Erste Jagddivision. En als ze over het sanatoriumkamp spraken, hadden de Luftwaffemilitairen het steevast over Divisionsdorf. 's Morgens en 's avonds reden bussen met vrouwelijke militairen af en aan. Blitzmädel noemden de Duitsers deze hulpmilitairen. Dat lag beter in het gehoor dan hun officiële benaming, Luftnachrichtenhelferinnen. Bij de Nederlanders stonden ze niet hoog aangeschreven. Wanneer je als vrouw vrijwillig in het Duitse leger dienst nam, dan moest je toch van het allerslechtste allooi zijn, nietwaar? Ze zouden wel een bandeloos leven leiden tussen al die kerels. Ja, hoeren in uniform, dat moesten ze zijn, dacht men. Helferinnen ja: wie ze hielpen liet zich raden!

Het aan- en afvoeren van busladingen Blitzmädel kon weinig anders betekenen dan dat men in het sanatoriumkamp in volcontinudienst bezig was. Maar waarmee? En hoeveel mensen zouden er in totaal werken? Jan schatte, dat het er al snel zo'n  400 moesten zijn. Niet gering. Het meeste personeel dat hij in en uit zag gaan, behoorde, net als de vrouwen, tot de verbindingsdienst van de Luftwaffe, te herkennen aan hun bruin-gele kraagspiegels. Niet zo verwonderlijk gezien de polsdikke telefoonkabels die richting Divisionsdorf liepen.

Op een zondagmiddag was hij een kabel vanaf het punt langs de Koningsweg, waar die bovengronds kwam, gevolgd. Nabij de Apeldoornseweg had deze zich vertakt. Een dikke streng ging naar het noorden. Het zou hem niet verbazen, wanneer die in het verbindingsstation bij Terlet uitkwam. Hij moest daar nog maar eens gaan kijken. Een andere aftakking stak de Apeldoornseweg over en liep verder oostwaarts richting Rozendaalse Heide. De hoofdkabel volgde echter de Apeldoornseweg richting Arnhem. Op het postkantoor hoorde hij eens, dat er in een herenhuis aan de Apeldoornsestraat - zoals in het centrum van de stad het eerste stukje van de Apeldoornseweg nog heette -  dicht bij het telegraafkantoor, een Duitse telefooncentrale was ondergebracht. Daar zouden ook lui van de Luftwaffe zitten.

Het leek er dus op, dat het sanatoriumkamp zo zijn eigen telefoonnet had. Vanaf de Koningsweg kon hij duidelijk zien dat er over het hoofdgebouw van het sanatorium een groot camouflagenet was gespannen, rondom gestut en strak gehouden door zware palen. Aan pottenkijkers van boven had men kennelijk geen behoefte. Aan de andere kant van de Koningsweg was het een drukte van belang. Gigantische steigers en veel bekistingshout ontrokken de koortsachtige bedrijvigheid, waarmee en vooral waaraan men daar bezig was, aan het zicht. Dag en nacht draaiden de betonmolens en zware betonpompen stuwden het vloeibare beton in buizen omhoog die achter de bekisting verdwenen. De enorme hoeveelheden bouwstoffen die voor dit bouwwerk nodig waren, werden nota bene per spoor aangevoerd. Hoe vaak had hij het voortploeterende diesellocomotiefje een lange rij afgeladen goederenwagons stapvoets vanaf Wolfheze horen aanslepen? Vooral op stille avonden kon je aan het geluid de gehele martelgang van het ding volgen. Eigenlijk was het spoorlijntje bedoeld om Deelen vanaf de hoofdlijn Arnhem-Utrecht te bevoorraden met brandstof en munitie. In de volksmond heette het ook al snel 'het bommenlijntje'. De meeste vliegvelden, die de Duitsers in ons land hadden aangelegd, hadden wel een dergelijk spoorlijntje, zo had de charmante officier in Engeland hem verteld. Maar hier hadden de Duitsers er nog meer gemak van dan elders. Met een aftakking naar de bouwplaats van wat moeilijk anders dan een gigantische bunker kon worden, was het ook een ideale aanvoerweg voor grote hoeveelheden bouwmaterialen. Wat voerden ze in hun schild?

Verscheidene keren kwam Jan bij het divisiedorp Duitse dienstauto's tegen met het wapen van de nachtjagers op het spatbord, een stotende witte roofvogel met bliksemschichten in zijn klauw, tegen een donkere achtergrond. Vliegers met het ridderkruis om de hals waren er geen zeldzaamheid. Op zich allemaal interessante waarnemingen, maar ze vertelden nog niets over hetgeen daar in het divisiedorp gebeurde. Om daar achter te komen, stelde hij vast, zou hij zijn werkterrein moeten verleggen. Wat hij niet opving, had een Schaarsberger wellicht wel opgevangen. Er werkten er per slot van rekening heel wat op het vliegveld, anderen verrichtten vervoersdiensten of werkten als stoker in de centrale verwarmingsgebouwen in de verschillende kampen. En dan waren er nog degenen die kostgangers in huis hadden. Welke verhalen gingen daar 's avonds over de tafel? Het was de hoogste tijd om de banden met de plaatselijke bevolking eens flink aan te halen.


10.

 

"Je zult het niet geloven, maar zo'n mirakels gewei had die bok op staan."

Met de armen gespreid, de kam in de linkerhand en de schaar in de rechter, stond Materman achter de half geknipte klant in de stoel. Hij praatte met hem in de spiegel. Met het binnenkomen van Jan stokte het verhaal en zakten de handen langzaam terug. Een nieuw gezicht in de kapsalon. En een nieuw gezicht betekende een nieuwe klant.

"Kan ik nog geknipt worden?"

"Dat zal wel lukken, maar u moet even wachten, want er zijn er nog wel een paar voor u. Dus als u geduld heeft..." De kapsalon, een voormalige huiskamer met openslaande deuren, zat vol kerels die hem aankeken.

"De post, geloof ik, hè?" vroeg de kapper, hem over z'n brilletje aankijkend.

Er ging een gemompel van herkenning door de rij  wachtenden.

"Dan woont u sinds kort in het koetshuis achter de dominee, niet?"

Jan knikte bevestigend: "Klopt, ja."

Onder de wachtenden ontwaarde hij de zoon van de bovenmeester. Die zou de verspreider van het nieuws wel zijn, vermoedde hij. Een goed teken; hier werd gekletst. Enfin, wist meteen iedereen wie hij was. De jacht was vergeten, de kapper hervatte z'n werk. Maar niet voor lang.

"Ik herinner me nog goed," begon Materman, zich via de spiegel tot hem richtend, "dat dominee Barbas zich in een koetsje liet rondrijden." De oudere mannen in het gezelschap bevestigden het en er ontspon zich een hele discussie over de deugden en ondeugden van Barbas. Het slot van het liedje was, dat onduidelijk bleef naar welke kant de aan weerszijden zwaar beladen weegschaal zou doorslaan. Intussen zat de klant geduldig te wachten tot Materman zijn werk hervatte. Als dat zo door ging, kon het nog laat worden, bedacht Jan. En het ging zo door. De jacht bleek in dit huis een graag besproken onderwerp. Maar ook de vorderingen van de bouwwerken en wegenaanleg op het vliegveld kwamen er ter sprake.

"Och jong, ze hebben de hele Kemperhei vernield. Heel mirakel, je weet niet wat je ziet. Van de winter hebben we er een jachtpartij gehad. De graaf was uitgenodigd en omdat ze ook een stel drijvers nodig hadden, werd ik ook gevraagd. Nou, dat wou ik wel eens zien. Je gelooft je ogen niet. Overal in de hei staan van die zwarte vliegtuigen in betonhokken en onder netten. Ik telde wel twintig van die knoepers. Overal klinkerweggetjes en betonbanen. Wat is er gebouwd, heel mirakel. Een heel eind de Hoge Veluwe op staan nog van die kleine keetjes met munitie en bommen. De geweren mochten ook helemaal die kant niet op schieten. Het bleef bij aanstalten om weer te gaan knippen.

"Dat is nog niks. Moet je kijken wat ze naast de ingang van de Hoge Veluwe aan het bouwen zijn. Ik heb een timmerman gesproken, die er de bekisting maakt. De grootste bunker van Europa moet het worden."

"Wat moeten ze daar nou met zo'n ding beginnen?" vroeg een ander.

"Nou, ik heb gehoord dat die lui van de overkant erin komen."

"Wie zegt dat?"

"Ik kwam laatst bij Heck naast twee van die moffengrieten te zitten en die hadden het er over.

"Maar die lui hebben toch pas een nieuwe bunker?"

"Ja, dat is wel waar, maar die schijnt nou al te klein te zijn."

"Als het zo door gaat wordt Schaarsbergen nog belangrijk."

Na de met veel kabaal gepaard gaande binnenkomst van een forse kerel met een verweerde, bruine kop, kwam het gesprek op de wilde zwijnen die her en der in de rogge zaten en de aardappelvelden ruïneerden.

Pluim, de jachtopziener van baron Van Pallandt die de jacht aan de oostkant van de Deelenseweg bezat, had al wel een paar varkens afgeschoten, maar veel had het nog niet geholpen.

 

In deze maanden liet het leven in Schaarsbergen zich van z'n beste kant zien. Goed, het was oorlog. Maar kon men daar hier iets aan veranderen? Bestond levenskunst niet vooral daaruit, dat men er het beste van probeerde te maken? Het beste dat er onder de gegeven omstandigheden van te maken viel? Behalve nadeel, hadden de oorlog en bezetting ook voordelen gebracht. Wat was er op tegen om de weegschaal weer wat in evenwicht te brengen? Een voerman kon dan wel flink doen en weigeren om stenen voor de Duitsers te rijden, maar waar moest het brood op de plank dan vandaan komen? En de haver voor het paard? Wat voor kwaad zat er in om in de Duitse ketelhuizen te werken om zo ook van tijd tot tijd een tasje kolen mee naar huis te kunnen nemen? Wie zou vrouwen verbieden een centje extra te verdienen met aardappelsschillen in de Duitse keukens? Trouwens, wie zeurt er nou over piepersschillen, zolang aannemers en installateurs van naam grote opdrachten van de Duitsers in de wacht slepen? Deze bezetters roofden en plunderden niet en vergrepen zich niet aan de vrouwen. Ze waren hier gekomen om te werken. Ontwikkelde, beschaafde mensen waren het, niet eens onaardig. Wie van hen zich jegens de Nederlandse bevolking misdroeg, werd streng gestraft. Sterker nog, behalve dat de bezetter hun geen strobreed in de weg legde, voer het verenigingsleven er wel bij. Waar kwam het materiaal vandaan waar de muziektent mee opgeknapt was? Had Eendracht niet al een paar maal leuk gevoetbald tegen een gelegenheidselftal van Duitsers? Jodenvervolging? Het werd schouderophalend afgedaan. Er woonden helemaal geen joden in Schaarsbergen. Ja, af en toe logeerden er wel eens een paar in hotel Groot Warnsborn. Maar die kwamen uit het westen van het land. Ze kwamen juist hier naar toe om wat op verhaal te komen! Er waren genoeg redenen aan te voeren om het geweten te sussen.

"Die lui in Engeland hadden makkelijk lullen. Daarvan hadden de meesten toch maar mooi op tijd de benen genomen ...

 

De meegaandheid van een groot deel van de bevolking was de gravin een doorn in het oog. Tegenover Jespers had ze meermalen haar gram gespuid over wat zij steevast "het heulen met de moffen" noemde.

Nu was Jespers ook niet erg gelukkig met de situatie. Maar hij zag wel in dat het vechten tegen windmolens bleef zolang zich de situatie niet zou verscherpen. "Laten we niet te hard oordelen, mevrouw. Ze missen iemand die hen tot voorbeeld kan dienen. Iemand die hen inspireert tot onverzettelijkheid. En laten we eerlijk zijn ..." Het had tegelijk als schuldbekentenis en aanklacht geklonken.

De gravin wilde ertegen in het geweer komen, maar bedacht zich. Zij, de laatste Brantsen, fakkeldraagster van een geslacht dat er een eer in stelde het beste met zijn mensen voor te hebben. Een kerk stichten, een school bouwen, met de schooljeugd kerstfeest vieren in het koetshuis van het kasteel; dat waren zaken waar haar voorouders in hun tijd eer mee hadden ingelegd. Welke daad stelde zij, Alwina Brantsen, in haar tijd? Een daad waarop haar nazaten met evenveel trots zouden kunnen terugblikken als op die welke haar ten voorbeeld strekten? Hoe keek men tegen haar aan? Echtgenote van een oude Duitse generaal, die dan wel onder de keizer had gediend, maar nu openlijk gemene zaak met de Nazi's maakte? Ze had wel gewenst dat het kerkhof snel vol zou liggen, maar ondertussen had ze toch maar een stuk grond beschikbaar gesteld waar de gesneuvelde 'helden' met militaire eer begraven konden worden. Ontpopte haar schoonzoon zich niet meer en meer als een fanatieke collaborateur? Er was weinig fantasie voor nodig om te raden hoe men over háár oordeelde! Wat was er met de oude Brantsen tradities gebeurd? Het had er alle schijn van, dat ze niet meer van deze tijd waren. Een machteloze woede welde in haar op.


11.

 

Aan kleine dingen merkte Jan, dat ook hij zich niet geheel kon onttrekken aan de invloed die er van de gedwongen samenleving met de Duitsers uit ging. Het kostte hem moeite om in al die lieden vijanden te blijven zien. Verdomd, er zaten best geschikte kerels bij. Hij merkte het ook aan de weerstand die hij moest overwinnen om zich aan het opstellen van het rapport over zijn eerste bevindingen te zetten. Het zou hem niet verbazen wanneer zijn opdrachtgevers van Air Intelligence er al met smart op zaten te wachten. De wijze waarop hij zijn materiaal moest afleveren, had niets geheimzinnigs. Geen rendez-vous in een donker steegje of een ontmoeting in een louche restaurant of op een druk perron. Geen microfilms in schoenhakken of documenten in fietsstangen. Nee, alles wat hij aan berichten of tekeningen zou vervaardigen, moest hij in een gewone, stevige envelop sturen naar een handelsfirma met een postbusadres in Vlissingen.  "That's all!"

Vaak kon men Britten van een voorliefde voor overdreven geheimzinnigdoenerij betichten, maar in dit geval hadden ze gekozen voor een simpele rechttoe-rechtaan oplossing. Het zou hem niet verbazen, wanneer ze daartoe - tegen hun zin - gedwongen waren, nu ze zijn missie geheel buiten de Nederlandse autoriteiten om hadden geregeld. Van zowel zijn werving en opleiding als uitzending moesten de Nederlanders geheel onkundig blijven. "Omdat we over aanwijzingen beschikken dat het niet uitgesloten is dat delen van het Nederlandse verzet door Duitse provocateurs is geïnfiltreerd. Daarom geven we voor het uitvoeren van cruciale opdrachten de voorkeur aan ons eigen netwerk." De openhartigheid die de Engelsen op dit punt ten toon spreidden, had hem verbaasd. Stond hetgeen men van hem vroeg niet op gespannen voet met de Nederlandse belangen? En hij had geen enkele garantie dat het nooit in strijd met die belangen zou zijn. Hem was meermalen op het hart gedrukt om onder alle omstandigheden over zijn missie te zwijgen. Anders zou hij hen in grote verlegenheid brengen en de geallieerde zaak onherstelbare schade berokkenen.

Hij voelde dat iemand naar hem keek en draaide zich met een ruk om. Toch schrok hij nog van het gezicht van de jonge vrouw voor het raam. Nieuwsgierig opende Jan de deur. De vrouw kleurde en tot Jans verbazing verontschuldigde ze zich in het Duits. Perfect Duits. Ze moest een Duitse zijn. De gedachte schoot door hem heen, dat de geen Duits sprak omdat ze hem voor een Duitser hield. Hij grijnsde haar aan. Ze had hem even voor de dominee had gehouden. Vandaar.

Voordat ze nog meer kon zeggen zwaaide de keukendeur open en kwamen de meisjes naar buiten, gevolgd door hun moeder.

"Há Maria ...!"

Mevrouw Jespers schiep met een paar woorden Nederlands en Duits opheldering. Maria Kunhäuser, zo was de naam van de Duitse,  verontschuldigde zich nogmaals en Jan trok zich weer terug in zijn domein, nog verbouwereerd door de onverwachte ontmoeting. Toen een kwartiertje later een van de meisjes kwam vragen of hij een kopje koffie ("echte, die heeft Maria meegebracht") kwam meedrinken, had zijn nieuwsgierigheid intussen de overhand gekregen. Nadat hij ze aan elkaar had voorgesteld, vertelde Jespers in het kort hoe ze Maria hadden leren kennen. Het leek er veel op, dat hij vond een verklaring schuldig te zijn over het contact met Maria. Voelde hij zich daar dan toch niet zo gemakkelijk bij?

Zo'n half jaar geleden had hij haar voor het eerst opgemerkt in de kerk. Na afloop van de dienst had hij het vreemde schaap in de kudde aangesproken, niet vermoedende dat zij Duitse was. Dat had hij pas gemerkt toen ze met enige gretigheid  zijn uitnodiging aannam om mee te gaan naar de pastorie.

Sindsdien was het bleke meisje een vaste gast geworden. Tussen zijn vrouw en  haar was vriendschap ontstaan. Ze bleek een aardig meisje. Ook de kinderen mochten haar graag, niet in de laatste plaats vanwege de presentjes en het snoepgoed die ze altijd voor hen meebracht. Als burgerambtenares in dienst van de Luftwaffe was ze formeel vrij om te gaan en te staan waar ze wilde. Toch had Jespers haar aangeraden, ze werkte per slot van rekening bij een militaire staf, haar baas - een zekere Doctor Ton -  van haar bezoeken op de hoogte te stellen. Vol vaderlijke gevoelens jegens het broze meisje, had die er geen enkel bezwaar tegen. Hij hoopte dat het haar wat over de heimwee heen zou helpen, waaronder ze, vermoedde hij, van tijd tot tijd gebukt ging. Ze was gespannen en nerveus. Ze maakte zich zorgen, grote zorgen. Had Churchill niet laten weten wat er de laatste dagen met Hamburg was gebeurd, ook andere Duitse steden te wachten stond? Op kantoor waren foto's rondgegaan die een toestel van Deelen boven deze stad had gemaakt. Rokende puinhopen, gapende gaten en complete huizenblokken waarvan alleen de muren nog overeind stonden. Ze had horen vertellen, dat tienduizenden doden te betreuren waren. De slachtoffers waren vooral onder de burgerbevolking gevallen; vrouwen, kinderen en grijsaards waren overrompeld door alles verzengende vuurorkanen die een gevolg waren van de grote oppervlaktebranden. De pogingen van de brandweer om het inferno te beteugelen, waren vervolgens bemoeilijkt door de bombardementen die de Amerikanen overdag nog eens overdeden. Was dit het dan, 'de totale oorlog' waar de leiders haar volk voor wilden winnen? Pure waanzin was het en niet anders. En wie garandeerde dat Hannover de volgende nacht niet aan de beurt zou zijn? Het was niet zonder reden dat Maria Kunhäuser zich grote zorgen maakte om haar ouders. Mevrouw legde een arm om haar schouder, de kinderen keken met grote ogen naar het ongeruste meisje. "Kom, Maria, zo'n vaart zal het toch niet lopen. Hannover ligt diep in Duitsland, daar kunnen ze toch niet komen" probeerde ze haar gerust te stellen.

"Kunnen ze niet komen ...? Kunnen ze niet komen ...? Overal kunnen ze komen! Overal waar ze willen komen, komen ze. De apparaten in de radiomeetstations storen ze en de nachtjagers kunnen hen niet meer vinden. We hebben gehoord hoe het op de divisie in Stade is toegegaan. Ze waren er radeloos, wanhopig. Ze wisten het ook niet meer. Ze hadden niet het flauwste idee waar de bommenwerpers en waar de nachtjagers vlogen. De FLAK schoot in het wildeweg op alle hoogten en op alles waarvan ze maar enigszins vermoedden dat het vloog. Als het morgen in onze sector gebeurt of in die van de Derde, dan gebeurt er  precies hetzelfde, omdat ze de radiomeetapparaten onbruikbaar kunnen maken. Dr. Ton is gisteren teruggekomen van het spoedoverleg in Rechlin, het testcentrum. Ook hij heeft er een hard hoofd in. Op korte termijn valt er niets tegen de storing te doen."

Jan hoorde haar verhaal met een geveinsde belangstelling-uit-beleefdheid aan, doch grifte intussen een aantal bijzonderheden in z'n geheugen. De goede verstaander die aan een half woord genoeg heeft, had reeds uit de weermachtberichten kunnen opmaken dat er met Hamburg iets bijzonders aan de hand moest zijn. Zelfs in de salon van Materman werd druk gespeculeerd. De meesten hielden het er op dat de Tommies, behalve brandbommen, ook gifbommen moesten hebben gegooid. Het enthousiasme en de openheid waarmee de discussie werd gevoerd, had hem verbaasd. Blijkbaar voelde niemand de aanwezigheid van een als NSB'er bekend staande veertiger als een belemmering. Sterker nog, de man mengde zich met overgave in de discussie. Het was typerend, vond Jan, voor de staat van schizofrenie waarin de oorlog heel wat Schaarsbergers had gebracht. Grepen ze zulke momenten aan om te tonen dat ze ondanks alles toch 'goed' waren? Susten ze op deze wijze hun knagend geweten?

 

Jan had direct door, dat hij in Maria wel eens een unieke bron kon hebben getroffen. Een bron, waaruit - mits met overleg aangeboord -, waardevolle informatie rijkelijk zou kunnen gaan stromen. Het meisje leek wat tot bedaren te komen en met z'n beste postbode-Duits informeerde hij naar het welzijn van haar ouders. Het kwam hem op een dankbaar glimlachje te staan. Een ogenblik had hij met haar te doen, een ogenblik slechts. Het was oorlog.


12.

 

Om nog zolang mogelijk in het zonnetje te kunnen zitten, had Irene de tuinstoel langs het randje van de stoep tegen de muur geplaatst. Het boek lag opengeslagen op haar schoot, maar ze staarde in de verte. Schoonhoven. Ze kon de naam niet van zich afzetten. Zo onopvallend mogelijk had ze geprobeerd via de jongelui in de winkel wat meer over hem aan de weet te komen. Hij moest een verdienstelijk voetballer zijn, spelend in het eerste van Eendracht. Of ze dat dan niet wist? Nee, ze had nooit zoveel belangstelling voor voetballen gehad omdat ze geen voetballers in haar kennissenkring had gehad. Maar met zoveel sportlui in de winkel, beloofde ze spoedig eens bij Eendracht te komen kijken. Het viel in goede aarde. Ze vernam dat Schoonhoven eigenlijk uit Rotterdam kwam. Hij was hier terechtgekomen doordat zijn werkgever, het Amsterdamse installatiebedrijf Therma, de aanleg van centrale verwarming in twee Duitse gebouwencomplexen bij het vliegveld had aangenomen. Schoonhoven was bij Van Ark aan de Koningsweg in de kost gegaan. Hij had het goed naar zijn zin gekregen in het bosrijke Schaarsbergen. En, wat hem zeker zo sterk aan deze omgeving bond: hij had kennis gekregen aan een Arnhems meisje. Toen de Duitsers hem de baan van technisch opzichter van de verwarmingsinstallatie in het Klein Heidelager aanboden, had hij dan ook geen moment geaarzeld. Niet in de laatste plaats door Schoonhovens toedoen, was Eendracht Schaarsbergen het afgelopen seizoen kampioen geworden. De overige leden van het elftal, onder wie diverse Stroolaners, droegen hem op handen. Hij was ook een aardige vent, zonder kapsones. Hoe kon men zich in mensen vergissen, dacht Irene. Hoeveel aardige mensen had zij wel om zich heen? Wat was hun ware aard, speelden zij ook maar een rol? In hoeverre kon je van hen op aan? Voor het eerst sinds ze hier was, bekroop haar een gevoel van eenzaamheid. In het pad naast het huis klonken paardenhoeven. De groentenboer bracht zijn oude viervoeter voor de nacht naar de wei, doch het drong niet tot haar door. Hij haalde haar uit gedachten met zijn groet, toen hij haar even later op zijn weg terug zag zitten. De lange schaduwen waren weg, de zon was verdwenen achter de hoge bomen rondom de kloostertuin. Ze sloeg het boek dicht en verviel weldra weer in gepeins. Schoonhoven. Buiten de kring van samenspanners wist alleen zij dat er gevaar dreigde. Het legde een zware verantwoordelijkheid op haar schouders. Ze moest wat doen. Iemand waarschuwen. Maar wie? Wie kon de plannen nog doorkruisen? Het verzet, ja. Maar waar was het verzet, wie was het verzet? Was haar verhaal wel geloofwaardig? Ze kon zonder gevaar voor eigen persoon toch niet lopen rondbazuinen, dat zij over zulke vertrouwelijke informatie beschikte? Haar gedachten gingen steeds maar in hetzelfde cirkeltje rond zonder een uitweg te ontdekken. Tenminste ... haar adem stokte toen de gedachte bij haar opkwam. Tenminste ... Waarom zou ze iemand ... Haar gedachten leken na het drijfzand ineens vastere grond onder de voeten te krijgen. Per slot van rekening was zij de enige ... Waarom zou zij deze zaak niet alleen kunnen klaren? Ze zou eigenlijk niemand in vertrouwen behoeven te nemen, helemaal geen risico behoeven te lopen om haar geheim prijs te geven. Wie zou haar ooit verdenken? Het kloosterklokje. De heldere tonen riepen de nonnen op tot gebed. Krankzinnig. Daarginds bogen zich zo twintig, dertig vrome gestalten  in gebed voor de Heilige Moeder om haar bescherming af te smeken en heil voor de wereld te vragen. En hier, nog geen tweehonderd meter verder zat zij een plan te beramen om iemand uit de weg te ruimen. Maanden de golvende tonen ook haar niet tot inkeer? Nee, stelde ze nuchter vast en dat verbaasde haar. Was ze zo hard geworden? Ze bleef naar de zuivere klank luisteren totdat het geluid van de laatste slag wegstierf. Hoe vaak werd het eigenlijk geluid? Een wekker had je zo dicht bij het klooster niet nodig. Om zes uur in de ochtend begon het al. Steevast op tijd. En het ging de gehele dag zo door. Twee uur in de middag, zes uur 's avonds. Tien uur in de ochtend zal ook wel, maar gek, dat wist ze eigenlijk niet zeker. Op zo'n rustige zomeravond klonk het vredig, riep het op tot bezinning. Maar als het stormde, klonken de gejaagde flarden geluid als die van een alarmklok, terwijl in helder vriesweer vooral de ijle klanken ver leken te dragen. Vandaag deed het klokje haar aan niets denken. Vandaag was het geluid gewoon geluid, voortgebracht door de slag van ijzer tegen brons. Niets meer, niets minder. Ze pakte haar boek op en ging naar binnen.


13.

 

Bij wijze van hoge uitzondering hadden enkele van zijn gasten zich moeten verontschuldigen. Ze moesten elders dringende verplichtingen nakomen. Reden waarom de graaf haar de vrijdag daaraan voorafgaande liet weten dat de maandelijkse bijeenkomst die op maandag 2 augustus was bepaald, geen doorgang zou vinden. Ondanks de vakantietijd kregen de Von der Goltz'en, afgezien van de directe familie, nauwelijks bezoek. De jonge jonkheer Beelaerts van Blokland, zoon van oude vrienden van de Brantsens, kwam eens een beleefdheidsbezoek afleggen. Hij had zijn studie Geschiedenis er voorlopig aangegeven. Daar kwam in deze tijd toch niets van terecht. Hij had een baantje voor halve dagen op het Arnhemse gemeentehuis weten te bemachtigen en dat kwam goed van pas. Zo kon hij zich in zijn vele vrije tijd geheel wijden aan zijn grote hobby, de ornithologie. Met name de vogelstand op de Veluwe had zijn belangstelling. Langs zijn neus weg informeerde hij of oom Karl en tante Alwina misschien nog een huisje voor hem beschikbaar hadden. Het leek hem niet verstandig weer bij zijn ouders in te trekken, hij had immers al zoveel jaren als vrij man in Utrecht geleefd. Hij moest maar eens met de rentmeester praten, raadde tante hem aan. Oom Karl had het niet zo begrepen op dat soort vogelmannen. Niet dat hij niet van vogels hield. Integendeel. Hij kon niet genoeg krijgen van fazanten, patrijzen en korhoenders! Voor de oude Karl waren de woorden vogels en gevogelte synoniem. De meeste vrienden en kennissen van vroeger schenen Het Jachthuis te mijden. Alwina voelde het en wist waarom.

 

De maand augustus, die rimpelloze leek te verstrijken, eindigde toch nog onverwacht met het nodige vuurwerk. Eenendertig augustus. Al vroeg in de morgen moest Tiemens opdraven.

"Adriaan," had de gravin gezegd, "laat de open koets klaarmaken." Hij had haar verrast aangekeken. Allereerst omdat ze hem weer met Adriaan aansprak. Vroeger had ze nooit anders gedaan. Per slot van rekening had ze hem vanaf zijn geboorte op de Gulden Spijker gekend en zien opgroeien. Maar sinds de verhouding tussen beiden was bekoeld geraakt, placht ze hem afstandelijk met 'Tiemens' aan te spreken. En nu ineens weer Adriaan? Wat zat er achter deze onverwachte omslag? En dan de open koets. Wat voerde ze in haar schild? Want dat de oude dame iets in haar schild voerde, daarvan was de rentmeester aanstonds overtuigd.

"Zou u dat wel doen, mevrouw? Wilt u niet liever de auto?"

"Adriaan, als ik zeg de koets, dan bedoel ik de koets." Ze zei het gedecideerd, maar niet onvriendelijk. Er konk iets baldadigs in haar stem.

"Jawel, mevrouw." Einde discussie. Zo was mevrouw nu eenmaal. Hij waarschuwde tuinman Busser; "Let op, want volgens mij voert ze wat in haar schild."

Busser, die ook koetsiersdiensten verrichte wanneer daar behoefte aan was, bracht het rijtuig in gereedheid, haalde het paard uit de wei, spande het in, schoot een oude koetsiersjas met zilveren tressen aan, zette de hoge hoed op, hees zich op de bok en reed de koets tot voor Het Jachthuis.

Tiemens meldde de koets gereed voor vertrek.

"Goeie genade ...," mompelde Busser vanaf de hoogte, toen hij de gravin naar buiten zag komen. "Goeie genade!"

Een grote oranje corsage sierde haar jas. De gouden speld waarmee ze hem had bevestigd, droeg een gekroonde 'W'. Ze had hem eens van de Duitse keizer ten geschenke gekregen.

"Adriaan, Hare Majesteit de Koningin is vandaag jarig," zei ze plechtstatig tegen haar beduusde rentmeester, die naast het hoofd van het paard stond, "en dat zullen ze weten ook. Busser, we gaan een ritje door de stad maken!"

Alleen al van de gedachte kreeg de tuinman, die niet als held in de wieg gelegd, het Spaans benauwd. Waren nog geen vier maanden geleden door het hele land mensen standrechtelijk doodgeschoten die zich tegen de bezetter hadden gekeerd? Dat de gravin levensmoe was, was haar zaak, maar hij ging graag nog een tijdje mee. En hij had niet eens afscheid van z'n vrouw genomen!

De rit veroorzaakte grote opschudding. De reacties liepen uiteen van een uitgesproken bewondering voor zoveel lef tot "dat kan zij gemakkelijk doen, ze maken haar toch niets." Dit laatste was natuurlijk waar, maar kon niet wegnemen dat ze het toch maar had gedaan. Het deed haar goed. De enige reactie van de zijde van de Sicherheitsdienst was een voorzichtige opmerking tijdens een kort telefonisch onderhoud, waarin de SD-chef de oude generaal aanraadde zijn vrouw wat beter in de gaten te houden. Hij zou anders niet zou kunnen garanderen dat de graaf niet in de problemen zou geraken. Von der Goltz dankte hem allervriendelijkst voor deze goede raadgeving, doch peinsde er intussen niet over om zijn vrouw over deze kwestie te onderhouden. Hij keek wel uit!


14.

 

Na enkele weken vol twijfel en aanvechting, had Irene zich uiteindelijk verzoend met de gedachte, dat zíj Schoonhoven uit de weg zou ruimen. Waar het nu op aan kwam, was het plan. Hoeveel had ze er al bedacht en vervolgens weer verworpen? Bij nader inzien had in elk plan wel iets onuitvoerbaars gezeten. Dat al het gepuzzel nog geen resultaat had opgeleverd, wilde niet zeggen dat het ook verspilde moeite was. Zo werd het haar aldoende steeds duidelijker waar ze aan denken moest en wat ze in de gaten moest houden, wilde ze een optimale kans van slagen hebben. In de eerste plaats moest het zeker zijn dat Schoonhoven de aanslag niet kon navertellen. Verder zouden er geen getuigen mogen zijn en tenslotte zou een vluchtweg  voorhanden moeten zijn die haar een gedekte aftocht garandeerde. Zou ze hem met een of ander verhaal naar een afgelegen plaats kunnen lokken, hem daar uitschakelen en desnoods begraven? Te riskant, want wie garandeerde dat hij er niet vooraf met iemand over zou spreken? Aangenomen mocht worden dat hij zich terdege bewust was van de risico's die aan zijn werk kleefden. Lag het dan niet voor de hand dat hij welhaast van nature achterdochtig zou zijn? Hij zou wantrouwend kunnen worden en voorzorgsmaatregelen kunnen nemen. Ook te riskant. Het beste zou zijn hem in de dagelijkse sleur te verrassen. Ineens voor z'n neus staan, schieten en verdwijnen. Maar waar, wanneer en waarmee? Misschien was het nog wel het gemakkelijkst om aan een wapen te komen, al zou ze daarvoor wel naar Leiden moeten. En wat de vragen 'waar' en 'wanneer' betrof: ging Schoonhoven niet een paar maal in de week 's avonds naar Arnhem? De kans was groot, dat hij zowel heen als terug over de Deelenseweg en Zypendaalseweg zou rijden. Hij passeerde dan de Gulden Bodem en kwam op voor haar bekend terrein. Mogelijkheden te over om hem enige tijd onopvallend te observeren. Tante vond het maar erg ongezellig dat ze ineens zo vaak 's avonds 'op het huis' moest zijn.


15.

 

In september werd de draad van 'de eerste maandag van de maand' weer opgepakt. De mannen kwamen bijna tegelijk in twee auto's aan. Giskes en Wittmer waren op de heenweg eerst bij de jachtdivisie langsgegaan om kolonel Grabmann en majoor Streib op te halen, die al in hun wagen zaten te wachten, beiden onberispelijk in uniform ... Wittmer legde uit dat dit eigenlijk niet de bedoeling was. Hoe minder vlagvertoon hoe beter, de hele omgeving hoefde niet te weten dat er regelmatig een groep Duitse officieren bij de oude Von der Goltz op bezoek kwam. "Dat had je dan wel eens mogen zeggen!" verweerde Grabmann zich. "Laten we maar gaan, we zijn al niet zo vroeg meer. Volgende keer beter."

De generaal schrok zichtbaar van de intocht van de mannen in onberispelijk uniform. Voor hij echter iets had kunnen zeggen, verontschuldigde Wittmer zich voor het misverstand en legde uit, dat ze de volgende keer zowel in Giskes' auto als in burger zouden verschijnen.

"Nou ja, laten we hopen dat mijn vrouw u niet heeft opgemerkt," verzuchtte de graaf.

"Zij baart u de laatste tijd wel zorgen, niet ?" informeerde Giskes meelevend. Von der Goltz voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen. Dus hij had het ook al gehoord. Dan moest het bericht over de streek van zijn vrouw wel als een lopend vuurtje door wie weet welke instanties allemaal zijn getrokken.

"Heb je gehoord, wat die vrouw van Von der Goltz laatst heeft uitgehaald? Misschien hadden ze wel gezegd 'dat oude kreng van Von der Goltz' ...

Ze had hem lelijk voor schut gezet bij zijn vrienden.

Nadat de gastheer het een en ander over zijn militaire carrière had verteld, waarbij hij wat uitvoeriger stil stond bij zijn heldendaden uit de oorlog 1914 - 1918 en uitlegde hoe hij tenslotte in dit oord terecht was gekomen, was het de beurt aan kolonel Grabmann om zich voor te stellen. In 1905 had hij in München het levenslicht gezien. Na zijn gymnasiumopleiding was hij naar de Beierse politie gekomen, waar hij een vliegopleiding had genoten. Ritter Von Greim, een bekende oorlogsheld, was zijn vlieginstructeur geweest. Gepassioneerd vlieger als hij was, greep Grabmann met beide handen de kans aan om in 1933 bij de nieuwe Luftwaffe te gaan vliegen. In het Condor Legion had hij aan de zijde van Franco gevochten. De tweedekkers waren geen partij geweest voor de moderne Duitse Messerschmitts jagers. Daarop volgde de Poolse veldtocht, waaraan hij als Commodore van een Geschwader jachtkruisers had deelgenomen. Opnieuw bracht hij overwinningen op zijn naam. Het leverde hem bovendien het ridderkruis op.

Boven Frankrijk was het in juni 1940 bijna mis gegaan. Zijn Me 110 werd zo zwaar beschadigd, dat hij er uit moest springen. De krijgsgevangenschap die volgde was slechts van korte duur. Na enkele dagen capituleerde Frankrijk. Daardoor was hij er boven Engeland weer bij. Die strijd bracht hem enkele zwaar bevochten overwinningen. Via enige minder belangwekkende commando's was hij sinds vorig jaar augustus als Jagdfliegerführer Holland/Ruhrgebiet verbonden aan de staf van de Eerste Jachtdivisie in Schaarsbergen.

Hij was daar als rechterhand van Generalmajor Von Döring de eerste verantwoordelijke voor de operationele inzet van alle dagjagers van de divisie.

"Dan zult u het wel steeds drukker krijgen," haakte Von der Goltz daar op in, doelend op de aanvallen van de Amerikaanse luchtmacht die de laatste tijd sterk in kracht waren toegenomen. De beide andere Luftwaffemannen zwegen, benieuwd naar hetgeen Grabmann hierop zou zeggen. Want nog onlangs was deze bijzonder netelige kwestie onderwerp geweest van een uitvoerige en onaangename gedachtenwisseling tussen de top van het Vliegerkorps van Wittmer en die van de jachtdivisies. Aanleiding daarvoor was hetgeen ter sprake kwam tijdens een conferentie die de Generalluftzeugmeister, de verantwoordelijke functionaris voor de Duitse vliegtuigproductie, enkele dagen eerder had belegd. Het overdag inzetten van de nachtjagers had de verliescijfers van het Vliegerkorps omhoog gejaagd en het functioneren van de nachtjacht zelfs in gevaar gebracht.

Wittmer, die het Vliegerkorps in de conferentie vertegenwoordigde, had het voor de oververmoeide nachtjagerbemanningen opgenomen. Zeker, hij had begrip ontmoet. Maar niemand waagde het om aan het bevel van Göring te tornen. Liever weidde men uit over de falende coördinatie tussen de Flak en de nachtjagers zoals die zich boven Berlijn had geopenbaard.

"Ik kan moeilijk ontkennen, dat de Amerikanen ons grote zorgen baren," hield  Grabmann zich enigszins op de vlakte, "maar ik verwacht toch niet dat ze het ons op korte termijn erg moeilijk kunnen maken."

Daar wilde de graaf wel meer van weten: "Verklaar u nader, kolonel," zei hij uitnodigend.

"Tot nu toe, of liever, tot voor kort vlogen ze steeds naar doelen die niet zo ver van hun bases in Engeland verwijderd liggen. Net zo ver, dat ze gedurende de gehele route door hun jagers beschermd konden blijven. Doelen in Frankrijk, in het Ruhrgebied en havensteden als Bremen en Hamburg waren favoriet. Met de toename van de sterkte van de Amerikaanse strijdmacht werd het steeds onwaarschijnlijker dat het daarbij zou blijven. We wisten dat het ogenblik snel naderbij kwam dat ze de grote sprong voorwaarts zouden wagen. Dieper Duitsland in dus."

Irene moest zich al sterk vergissen of ze hoorde de graaf zuchten. Hij was wel oud, maar had nog drommels goed in de gaten wat er aan de hand was. Hij zal nog wel niet zijn vergeten wat het betekent als de Amerikanen zich met de gang van zaken gaan bemoeien, bedacht ze.

Grabmann zette vervolgens uiteen hoe de Amerikanen op 17 augustus, precies een jaar nadat ze begonnen waren met het bombarderen van Duitse doelen op het vasteland, voor het eerst een grote aanval diep in Duitsland hadden uitgevoerd. Irene hoorde de kolonel niet zonder trots vertellen hoe hij de Amerikanen met de onder zijn bevel gestelde jagers een vernietigende slag had toegebracht. Ze hadden voorlopig hun lesje wel geleerd, dacht Grabmann. Maar hij was er evenzeer van overtuigd dat ze vroeger of later zouden terugkomen. En of ze hen dan nóg zouden kunnen tegenhouden ...?

Irene probeerde zich het gezicht van de graaf voor te stellen: somber. En het zou nog wel somberder worden van het nieuws dat Wittmer en Streib hem vertelden over het bombardement dat de Tommy's de volgende nacht op een uiterst geheim proefcentrum aan de Oostzee hadden uitgevoerd. De schade was aanzienlijk. En de verwachting was dan ook gerechtvaardigd dat het ontwikkelingsprogramma van nieuwe wapens daardoor maanden vertraging zou oplopen.

"De schuld zal nu wel op de Tweede Jachtdivisie worden geschoven, maar die heeft gedaan wat ze kon. In onze sector zouden we het niet beter hebben gedaan," was Grabmann van oordeel. Over

het nachtjager fiasco zweeg hij. Er viel een korte stilte. En dan plotseling : "Jaagt u ook?"

Ach ja, hij zou eens niet over de jacht beginnen, dacht Irene. Zij liet de spreekbuis even voor wat die was en wreef zich over het oor dat ze al die tijd tegen de muur gedrukt had. Op enige afstand van de buis was al bijna niets meer van de gesprekken te horen. Bang iets belangrijks te moeten missen, pikte ze weldra het gesprek maar weer op.

"Jammer, volgende maand begint het seizoen weer. Ik zou vereerd zijn u als gast  te hebben mogen begroeten. U jaagt wel, majoor Streib?"

"Jawel, generaal, ik wel," antwoordde de fors gebouwde majoor.

"Laten we er dan maar eens een mooi jachtseizoen van maken. Trouwens, Falck heeft zijn uitstekende jachtopziener zeker meegenomen?"

Nee, dat had hij niet gedaan. Hij had hem aan zijn opvolger 'cadeau gedaan'. Majoor Streib was nu aan de beurt om het een en ander te vertellen over zijn loopbaan als nachtjagerpiloot, die een hoogtepunt had bereikt in de toekenning van het ridderkruis. In de nachtjacht mocht het dan wel wat beter gaan dan in de dagjacht, het bleef toch tobben. Zodra de gelegenheid zich voordeed, probeerde Giskes het gesprek een iets zakelijker wending te geven.

Het lijkt me nuttig, nu we twee nieuwe gasten in deze kring mogen verwelkomen, om in het kort nog even stil te staan bij het doel van deze bijeenkomsten. Zoals u weet, heren, behoort de beveiliging tegen spionage van onze belangrijkste militaire staven in Nederland tot een van de hoofdtaken van mijn dienst."

Hij zette vervolgens op zakelijke wijze uiteen, dat het hoofdkwartier van het Fliegerkorps in Driebergen en dat van het Nachtjagdgeschwader in Deelen uit het oogpunt van spionage bijzonder gevoelige objecten waren, die bovendien in nauw contact met elkaar stonden.

"Aangezien de oorlog in dit deel van Europa momenteel alleen in de lucht werd gevoerd, zal de vijand er veel, heel veel aan gelegen zijn om informatie te verkrijgen over onze organisatie, de stand van onze techniek, onze tactieken enzovoorts," aldus Giskes. Spionage die bij de ene instantie begon, zou gemakkelijk vertakkingen kunnen krijgen naar andere, volgens de inlichtingenofficier. Daarom was hier een gecoördineerde aanpak op z'n plaats. Bestrijding van interne spionage was het meest gebaat met een geveinsde argeloosheid. Dat wil zeggen, het lid van de organisatie dat spioneert, moet zo lang mogelijk in de waan worden gelaten, dat er geen enkel toezicht wordt uitgeoefend. Het zal hem verleiden tot onoplettendheid. Dat leidt tot roekeloosheid, die ontdekking vergemakkelijkt.

Hier lag een reden waarom hij naar een plaats had uitgekeken waar het overleg zowel voor eigen personeel als voor de ondergrondse onopgemerkt kon blijven. Toen hij deze kwestie voor het eerst met overste Wittmer en majoor Falck besprak, had de majoor het idee geopperd om de generaal te vragen of ze voor dit doel van tijd tot tijd van zijn gastvrijheid gebruik mochten maken. Kort na de aankomst van zijn staf in Arnhem had Falck, zo vertelde Giskes, een beleefdheidsbezoek aan de generaal afgelegd. Falck had er niet aan getwijfeld of de generaal zou hen graag ter wille zijn. Daarnaast leek hem dit precies de locatie die zo zochten. Het huis was omgeven door een ruim park, waaruit al sinds jaar en dag alle ongenode gasten met strenge hand werden geweerd. Dat was dus niet iets van de laatste jaren. Het park bezat daarbij nog een ingang via welke het huis vrijwel onopgemerkt kon worden bereikt.

"Vanzelfsprekend was het pleidooi van Falck niet geheel van eigenbelang ontbloot geweest," gaf Giskes grif toe, "want het was voor hem nu eenmaal mooi dicht bij huis! Maar achteraf gezien had hij wat betreft de gastvrijheid van de generaal en de geschiktheid van de locatie volkomen gelijk. We kunnen ons met beiden gelukkig prijzen!"

De oude Karl moest nu wel zitten te glimmen, dacht Irene. Die Giskes wist hoe hij de oude baas moest inpakken! Wat Giskes wijselijk niet vertelde was, dat hij via 'de dienst' al eerder dan Falck wist, dat een vleugeladjudant van de keizer, een oude generaal van de Ulanen, op een fraai landgoed even buiten Arnhem woonde. Aangenomen werd dat hij het nieuwe Duitse regime een goed hart toedroeg, aangezien hij direct na de inval met enthousiasme toestemming had verleend om op zijn grond een begraafplaats voor Duitse gesneuvelden aan te leggen. Hij kende de generaal niet persoonlijk, maar de familienaam Von der Goltz had een uitstekende klank. Was er geen Graf von der Goltz geweest die zich enige tientallen jaren geleden in Turkije van zich had laten spreken? Dat was een mannetjesputter geweest. Het was dan ook niet zo vreemd, dat hij direct met Falcks voorstel kon instemmen, hoewel hij liever iets dichter in de buurt van Driebergen was gebleven. De commandant van de nachtjagers had de kwestie vervolgens met de generaal geregeld, die er zeer ingenomen mee bleek te zijn dat hij iets voor de Duitse zaak kon doen. Giskes vermoedde dat het zijn ijdelheid had gestreeld, dat de in zijn ogen jonge officieren nog graag van zijn diensten gebruik wilden maken. Al was hij bijna tachtig, ze konden hem nog niet missen! De generaal had zijn toestemming gegeven, maar wel onder twee voorwaarden. Wat Giskes betrof konden die zonder meer worden ingewilligd. De eerste was dat hij bij de besprekingen aanwezig wilde zijn, omdat hij zich deze opgelegde kans om van de laatste ontwikkelingen op de hoogte te blijven, niet wilde laten ontnemen. Om de oude cavalerist bij voorbaat voor een waarschijnlijke teleurstelling te behoeden, had Falck er behoedzaam op gewezen dat wanneer er over ontwikkelingen werd gesproken, dat dan naar alle waarschijnlijk ontwikkelingen in de luchtoorlog zouden betreffen. Daar waren Wittmer en hij nu eenmaal volop bij betrokken. Maar de geestdrift van de graaf werd er niet minder door. Integendeel. Wat er zich in de lucht afspeelde, boeide hem bijzonder. "En vindt u ook niet majoor, dat jachtvliegers eigenlijk niets anders zijn dan cavaleristen die hun paard hebben verruild voor een vliegtuig?"

Alleen om de oude man niet voor het hoofd te stoten had Falck gezegd dat er in de vergelijking veel waars school. In zijn hart gruwde hij ervan.

De tweede voorwaarde was dat de heren het huis uitsluitend in burgerkleding zouden betreden. "Omdat mijn vrouw zich nogal aan Duitse uniformen stoort", had de graaf daar verontschuldigend aan toegevoegd. Hoewel ze al sinds 1894 gehuwd waren en tot 1918 in Potsdam hadden gewoond, had zijn vrouw haar Nederlandse afkomst toch nooit geheel verloochend. Von der Goltz had ervoor ingestaan dat zijn vrouw hun geen strobreed in de weg zou leggen, mits ze maar in burger verschenen. Als het even kon wilde hij haar niet onnodig grieven.

"Ik stel er wel prijs op te benadrukken," rondde Giskes zijn inleiding af, "dat onze gastheer er buitengewoon veel prijs op stelt dat u in het vervolg in burger verschijnt. Het is nu even fout gegaan, mede door mijn schuld wellicht en daar bied ik u, generaal, dan ook mijn welgemeende verontschuldigingen voor aan."

"Aanvaard," bromde de graaf en keek de twee 'zondaars' aan met een blik waarmee hij zijn paard zou hebben kunnen laten steigeren.

Tijdens het serveren nam Irene de nieuwkomers vluchtig op. De grote, forse kerel had zwart, dunnend haar. De andere, aan de stem te horen moest dat Grabmann zijn, had een smal gezicht met een scherpe, enigszins gebogen neus en hoog opgeknipt haar. Groot leek hij niet, wel beweeglijk. Haar blik viel, toen hij het glas aannam, een  moment op zijn slanke, verzorgde hand. De hand waarmee hij een jachtvliegtuig zijn wil oplegde, letterlijk naar zijn hand zette. De hand ook, ging het door haar heen, waarmee hij de vuurknop van zijn mitrailleurs bediende. Er zat bloed aan die hand; een rilling liep langs haar ruggengraat.  Terug in de keuken was zij getuige van het gesprek over de nieuwe bunker die op dat ogenblik voor de staf van de jachtdivisie in aanbouw was. Eén brok techniek, volgens Grabmann. Een gebouw, dat in het gehele rijk zijn gelijke niet had. Vreemd genoeg en tot haar teleurstelling spraken de mannen die avond geen woord over Schoonhoven. Wel over Ernst, de schoft die er zijn beroep van maakte landgenoten te verraden. Hij was zijn duistere praktijk, bedoeld om het hoofdkwartier van Grabmann te beschermen, intussen begonnen.

 

Enkele dagen later reisde Irene naar Leiden, de stad waar ze nog niet zo lang geleden gewoon bij haar ouders had gewoond. Na een tijdrovende tocht langs verschillende adressen trof ze ten langen leste de jongen die haar verzetsgroep had geleid. Zij had hem altijd bewonderd vanwege zijn weldoordachte oordeel. Daarom wilde ze ook graag, voordat ze tot actie overging, de kwestie Schoonhoven met hem doorspreken.

Hij aarzelde. Illegale bijeenkomsten, vlugschriften, kalken, sabotage, onderduiken, overvallen en -  - als het moest - wapentransporten; dat waren zaken waar hij mee bezig was. Maar liquidatie? Dat was geen sport meer, dat was menens. Kregen ze haar te pakken, dan kreeg ze de kogel; oog om oog, tand om tand. Zo eenvoudig was dat. En wie was hij, dat hij haar in zo'n zaak van leven en dood goede raad zou durven te geven?

Hij bracht haar naar een bovenwoning in het centrum van de stad waar zij een man van begin veertig jaar ontmoette, die zij alleen onder diens schuilnaam Piet Raak kende.

Zij vermoedde, dat hij iets te maken had met het studentenverzet in Delft.

Tot diep in de nacht bespraken ze de situatie die door toedoen van Schoonhoven was ontstaan. Een noodsituatie, was Piet van oordeel, die voldoende ernstig was om de liquidatie van Schoonhoven te rechtvaardigen. Irene raakte onder de indruk van zijn oordeel, dat hij overtuigend onderbouwde met morele en juridische argumenten.

Ze kwamen samen tot de slotsom, dat er maar één was die de liquidatie tot een goed einde zou kunnen brengen en dat was zíj. Piet Raak verklaarde plechtig haar op alle mogelijke wijzen te zullen bijstaan, indien zij na de oorlog op enig moment voor haar daad ter verantwoording zou worden geroepen. Gesterkt in haar overtuiging een goede beslissing te hebben genomen en met een revolver in haar handtas keerde ze de volgende dag vermoeid doch vastraden naar huis terug.


16.

 

Met het verstrijken van de zomer veranderde ook de sfeer in het dorp. Boswachter Jansen kwam op verzoek van de gravin een vracht kachelhout voor de dominee en een voor de kerk afleveren. Dat voor de dominee werd netjes in de garage opgetast, dat voor de kerk achter de consistorie. Nee, op de postbode was niet gerekend. Maar in het bos achter de pastorie had Jansen nog een paar dooie eiken staan. Die wilde hij wel voor hem vellen. Hij moest ze dan wel zelf zagen en kloven. De zomerloomte was definitief voorbij. Er was werk aan de winkel. Het werd ook onrustiger om de pastorie. De schooljeugd - en dan met name de opgeschoten knapen - was het niet ontgaan dat de tamme kastanjes begonnen te rijpen. Nog voordat de eerste spontaan waren gevallen, vlogen de knuppels al door de bomen die voor de pastorie en naast de kerk stonden. Jespers, toch niet het type van de boeteprediker, was in deze dagen zichzelf niet meer. Hij ergerde zich mateloos aan de vernielingen die de jongens in 'zijn' bomen aanrichtten. Die herfstdagen waren de enige waarop hel en verdoemenis uit het diepst van zijn ziel opwelden. Hij was niet de enige op Schaarsbergen. Ook de huisknecht op het landgoed Menthenberg had aan het weren van de op 'tamme tukkels' beluste jeugd zijn handen meer dan vol. Toch hadden ze de laatste jaren niet eens te klagen. Sinds Van Buuren, de strenge boswachter van het landgoed Warnsborn door de moffen was opgepakt, joegen veel belhamels nu dáár hun knuppels ongestraft door de kastanjebomen. Het was een bijzondere sensatie;  knuppelen op Warnsborn, zonder het risico te lopen op een fikse aframmeling! Ja, voor de handen van Van Buuren hadden ze ontzag. Zelfs meer dan voor Jespers' dreiging met hel en verdoemenis.

Van Maria hoorde Jan dat de Jachtdivisie de Amerikanen er flink van langs had gegeven en dat ze ook weer wat meer greep op de Britse bommenwerpers leek te krijgen. Als hij haar goed begreep, waren de Duitsers van tactiek veranderd, omdat er voor de storing van de radiomeetapparatuur, zoals Dr. Ton al had voorspeld, geen snelle oplossing kon worden gevonden.

"Wat dat betreft is het maar goed, dat de nieuwe bunker binnenkort klaar is, want van daaruit kunnen de jagers veel gemakkelijker overal heen gestuurd worden."

Jan wilde niet vragen hoe dat dan in z'n werk zou gaan. 't Was trouwens maar zeer de vraag of ze dat wist. Zo ja, dan kwam het er vroeger of later toch wel uit.

"Het lijkt me een veilig gevoel om in zo'n bunker te werken," probeerde hij toch het gesprek bij het onderwerp te houden. Het kon geen kwaad haar te wennen aan enige belangstelling zijnerzijds.

"Nou, ik zal blij zijn als het zover is," gaf ze volmondig toe.

Hij bespeurde een zekere tweeslachtigheid in haar houding. Ze was tegen de oorlog, zag die liever vandaag dan morgen ophouden. Desalniettemin stemde ze wel in met de maatregelen die alleen maar op het voortduren van het oorlogsgeweld konden uitdraaien. Blijkbaar mocht de oorlog wel van haar stoppen, maar niet met een nederlaag van Duitslands! Maar hoe kon er anders een einde komen aan de oorlog dan dan door een nederlaag van het Duitse Rijk? Die vraag scheen niet bij haar op te komen.

Maria's optimisme was slechts van korte duur. De resultaten van de Duitse nachtjagers begonnen weer een dalende lijn te vertonen. De leiding van de divisie werd nerveus. Göring, de grote baas van de Luftwaffe, scheen zijn ongenoegen over de gang van zaken kenbaar te hebben gemaakt. Het vertrek van generaal Kammhuber als commandant van het Vliegerkorps in Zeist, sloeg in als een bom. Als de grote man van de nachtjacht aan de dijk werd gezet, dan moest de situatie ernstiger zijn dan men vermoedde. In Divisionsdorf gonsde het van de geruchten. Eén daarvan was, dat ook de commandant van de divisie, generaal Von Döring, op de schopstoel zat. Ofschoon het gerucht natuurlijk puur speculatief was, moest degene die het in omloop had gebracht wel enig inzicht in de machtsverhoudingen hebben, want een maand later viel inderdaad Von Dörings kop. Goed, kolonel Grabmann, die tot dan toe een gelukkige hand had gehad in het leiden van de dagjagers, zou ook wel een bekwaam man zijn. Maar toch. Zelfs het bezoek van Rijksluchtmaarschalk Göring aan Schaarsbergen en de lovende woorden waarin hij over de nieuwe bunker had gesproken, staken Maria geen hart onder de riem. Zij voelde intuïtief aan dat er zwaar weer op til was. Het ging niet goed met de oorlog, ze verloren de greep op de gebeurtenissen.

Dit alles liet Maria zich in de geanimeerde gesprekken met Jan ontvallen.

Dat de staf van de Jachtdivisie een cruciale rol speelde in de organisatie van de Duitse luchtverdediging, stond voor Jan nu vast. Maar hij twijfelde eraan of men zich in  Engeland wel voldoende realiseerde, welke ontwikkeling het Duitse stelsel intussen had ondergaan. Zouden ze in de gaten hebben dat de nachtjagers niet meer gebonden waren aan drempels of gebieden, maar centraal werden geleid in een gebied dat alleen nog maar werd begrensd door de actieradius van de vliegtuigen? Trouwens, hoe zouden ze daar achter moeten komen? Als ze het wisten, zouden ze toch zeker al lang een zware aanval op Divisionsdorf en de bunker hebben ondernomen? Op een avond kwam Jespers hem even onbedoeld als welkom te hulp. De bouw van de enorme bunker met zijn metersdikke muren op nog geen kilometer afstand van de pastorie, had hem blijkbaar aan het denken gezet.

"Maria, als jullie in zo'n zware bunker gaan zitten, dan moeten jouw bazen, Göring voorop, wel grote waarde hechten aan de divisie, is 't niet?"

"Ja, dat zal wel."

"En moeten ze wel erg bang zijn, dat die doelwit van de bommenwerpers wordt."

"Dat zijn ze ook. Volgens Dr. Ton zou, als de divisie wordt uitgeschakeld, de weg tot aan Berlijn helemaal open komen te liggen en het Ruhrgebied zou niet meer te verdedigen zijn."

"Ja, en in Berlijn wonen de grote bazen, dus daar zullen ze niet blij mee zijn," zei Jespers. "Al met al," vervolgde hij, "is de kans dat jullie vroeg of laat gebombardeerd worden erg groot."

Maria kon niet anders dan het beamen.

"Maar dan lopen ook wij groot gevaar," gaf de dominee de conversatie een onverwachte wending. "Nog veel meer dan we in de buurt van het vliegveld al lopen."

 

Was het gebied waarin bij grote aanvallen bommen terechtkwamen niet vele vierkante kilometers groot? En als de bommenwerpers uit westelijke richting kwamen aanvliegen, hetgeen volgens Jespers waarschijnlijker was dan dat ze uit het oosten kwamen, dan behoefden slechts enkele bommenrichters hun lading een seconde te laat te lossen of zíj kregen de bommen op hun dak. Een redenering, waar geen speld tussen te krijgen was. De conclusie van Jespers' betoog liet zich raden: het werd hoog tijd om een deugdelijke schuilloopgraaf in de tuin aan te leggen!

En Jan had al wel zo'n vermoeden wie Jespers de eer zou gunnen om zijn voornemen uit te voeren ...

De bommen die regelmatig op Hannover neerhagelden, beukten ook Maria langzaam murw. Dr. Ton zag dat het niet goed met haar ging en regelde, dat zij voor herstel enige tijd naar het vliegveld Venlo werd overgeplaatst. Even weg van het hoofdkwartier waar de spanning bijna elke nacht ten top steeg, waar de route van de bommenwerpers op de voet werd gevolgd, waar men als het ware ooggetuige was van elke aanval en waar de vertwijfeling van tijd tot tijd hoogtij vierde.

Voor Jan braken intussen drukke tijden aan. Schuilloopgraaf bouwen, waarvoor Jansen het benodigde materiaal, zoals stuthout, ruwe planken en asfaltpapier, liet brengen. De eerste dooie eik lag klaar om in blokken te worden gezaagd.

Wat was zo'n droge stam hard - of was de spanzaag bot? Waarschijnlijk beide. Met de kruiwagen moest hij de blokken naar huis brengen en ze daar kloven en stapelen.

Op een dag werd hij in het kloofwerk gestoord door Van Loenen, die namens de Kerkvoogdij het beheer voerde over de begraafplaats in het bos, een paar honderd meter achter de kerk. Jan had in de tijd die hij achter de pastorie woonde al enkele rouwstoeten van de kerk richting begraafplaats zien trekken. Hij kende de dodenakker slechts uit het voorbijgaan. Dat wil zeggen, hij wist dat die achter de beukenhaag lag en dat het met rododendrons omzoomde pad naar de ingang ervan voerde. Hij zette de zware bijl op de grond, steel tegen z'n been en haalde een bonte zakdoek tevoorschijn om zich het zweet van het voorhoofd te wissen. Van Loenen wilde hem graag even spreken. Het ging over de begraafplaats. Jan nodigde hem binnen. Wat was het geval? Voor de oude koster Ruiter, die tot nu toe de graven had gedolven, werd het werk onderhand te bezwaarlijk. Hij had de dominee gevraagd of hij iemand kende die het misschien wilde overnemen. En die had gezegd dat het misschien wel wat voor de postbode was.

"Daar overvalt u me wel mee,"  liet hij Van Loenen in het ongewisse. "Is het eigenlijk veel werk?"

"Wat is veel. Eerverleden jaar hadden we twaalf inlagen, verleden jaar vijf en dit jaar tot nu toe elf. Het betekent trouwens lang niet altijd evenveel werk, hoor. Voor een eerste inlage moet je een diepe kuil graven, de tweede en derde inlage gaan natuurlijk al een stuk eenvoudiger. Bovendien is de grond dan al beroerd, dus dat graaft makkelijker. Trouwens, niets voor niets. Voor een eerste inlage staat een vergoeding van vier gulden, voor een tweede inlage drie gulden vijftig en voor een drie gulden."

Het was geen bezwaar dat Jan er nog even over nadacht, ofschoon Van Loenen toch wel graag op niet al te lange termijn uitsluitsel wilde hebben. De volgende dag ging Jan bij Van Loenen aan om te vertellen dat hij het werk wel op zich wilde nemen. Ruiter, die wel het klokluiden waarmee hij nog een centje bijverdiende, bleef verzorgen, zou Jan wegwijs maken op de begraafplaats en inwijden in de geheimen van het delven van een graf. Nadat hij de kerk na de dienst had afgesloten, meldde de koster zich bij hem om naar de begraafplaats te gaan. Ze volgden de eikenlaan, liepen langs de begraafplaats en sloegen het pad tussen de rododendrons in. Aan de twee stenen posten - op de linker post het woord VREDE, op de rechter OORD - hingen de zware smeedijzeren hekken met vervaarlijke pijlpunten.

"Het heeft me altijd verbaasd," verbrak Ruiter het zwijgen, "hoe begraafplaatsen zijn omheind en afgesloten. Alsof men bang is dat de doden weglopen! Heeft u de begraafplaats in Rozendaal wel eens gezien? Nee? Nou, daar staat een houten hek omheen van wel twee meter hoog. 't Lijkt wel een schutting. Gegarandeerd, daar komt geen lijk overheen!"

Hij duwde het VREDE-hek open, waarachter het pad recht op een grafkelder in een heuvel uit kwam.

"De grafkelder van de Brantsens van de Zyp. Die ligt centraal op de begraafplaats, omringd door alle andere graven. De graven aan weerszijden van het pad en rond de grafkelder zijn allemaal graven van de eerste afdeling. Ze zijn van, zeg maar, de voorname families van Schaarsbergen. Wist u, dat er op die graven alleen maar liggende stenen geplaatst mogen worden? Uit eerbied voor de dode Brantsens, heb ik me laten vertellen! Ja meneer, ze blijven ijdel tot in de dood."

Ruiter was in zijn element. Heel wat van die hier begraven lagen had hij persoonlijk gekend.

"Dominee Barbas," stond hij stil bij een opvallende steen, "had een koets en een paard. Daar hoef ik u niets over te vertellen, u woont nu in de kamer waar de koetsier sliep, wanneer de kans bestond dat dominee 's nachts geroepen werd. Het was een slechte tijd, mijnheer," zei hij ernstig. "Barbas is trouwens nog niet zo lang dood. Hij is mooi oud geworden ook, ruim negentig meen ik. En daar," en z'n arm gebaarde naar een ogenschijnlijk ongebruikt deel van de begraafplaats, "ligt het, je zou het zo niet zeggen, vol. Daar liggen de graven van de derde afdeling, de goedkoopste die er zijn. Daarvan heeft de Diaconie er heel wat voor d'r rekening moeten nemen, meneer. Daar rust de armoe, in veel gevallen bittere armoe. In de vorige eeuw, en dat is toch nog maar een goede veertig jaar terug, was het merendeel levenloos geborenen of jonge kinderen die hun eerste verjaardag niet eens haalden."

Jan keek hem aan. Hij, Ruiter, was in dezelfde slechte tijd geboren. Hij moest de indrukken van die tijd nog steeds bij zich dragen, vermoedde Jan. Misschien waren het wel littekens in plaats van indrukken.

"Het klinkt misschien oneerbiedig, maar zo bedoel ik het zeker niet," ging Ruiter verder, "soms stierven de mensen als ratten. Je stond machteloos. Ik was acht jaar toen mijn zusje van zes ziek werd. Ze kreeg longonsteking en nog geen twee weken later overleed ze. Ik zie haar nog in haar jurkje in de kist liggen, net een grote pop. Het was een schat van een kind. Weet u, het gekke was dat ze wist dat ze ging sterven. Ze was helemaal niet bang en vroeg mijn moeder zelfs om niet verdrietig te zijn, omdat zij het nu goed kreeg."

Hij zag dat de ogen van de oude man vochtig waren.

"Mijn moeder overleed een jaar later, twee weken nadat ze een dood kind ter wereld had gebracht. Mijn vader was een gebroken man, hij stierf drie maanden na mijn moeder. Ik ben door een tante in huis genomen, mijn oudere zusje ging naar een zuster van mijn moeder." Hij staarde over de graven van de derde afdeling. "Weet u meneer, het lijkt net of het met het ouder worden allemaal weer terugkomt. Gek eigenlijk, want je zou toch denken, dat je zulke dingen steeds meer vergeet, niet?" Hij keek Jan vragend aan."Ja, maar zo zit een mens kennelijk toch niet in elkaar," gaf hij berustend antwoord op zijn eigen vraag.

Voor de enkele traptredes die afdaalden naar de zware stalen deuren voor de grafkelder van de familie Brantsen van de Zyp, bleven ze weer even staan. Ruiter maakte hem opmerkzaam op het familiewapen boven de deuren.

"Hoeveel liggen er nu in?" was Jan benieuwd.

"Vier, als ik het wel heb. De moeder van de baron, de baron zelf, zijn vrouw en een tante van hem, geloof ik."

"Ligt ie nou vol?" vroeg Jan.

"Nee, nog niet. Er is nog wel plaats. De gravin en de graaf kunnen er nog wel bij, denk ik. Kijk, hier ligt de oude rentmeester Tiemens met z'n vrouw en een zuster van hem. Een bijzondere man in veel opzichten. Behalve een rechtvaardig en bekwaam rentmeester, was hij ook een zeer vroom mens en dan bedoel ik vroom in de goede zin van het woord. Hij raakte zeer bevriend met dominee Van den Bergh, die hier in de vorige eeuw een paar jaar heeft gestaan. Dat was in die tijd een man met veel gezag. Die Van den Bergh en Tiemens waren mannen, uit hetzelfde hout gesneden. Alleen is Tiemens wel twee keer zou oud geworden. Maar van Van den Bergh zou je dan weer kunnen zeggen, dat hij in de veertig jaar die hij heeft geleefd, twee keer zoveel als een normaal mens heeft gedaan. Het was een man die echt begaan was met het lot van zijn medemensen. Hij heeft veel gedaan voor Schaarsbergen, voor de krankzinnigenzorg, voor de diakonie, het Christelijk onderwijs, noem maar op. Kort voor zijn dood is hij zelfs nog tot professor benoemd."

Het was duidelijk dat Ruiter grote bewondering voor Van den Bergh koesterde. "Kijk," vervolgde hij, "hier ligt zijn vrouw."

"En hij zelf?" vroeg Jan die tevergeefs naar de naam van de predikant zocht. Al was hij slechts veertig jaar oud geworden, hij had zijn vrouw toch nog 14 jaar overleefd!

"Nee, weet u, zijn vrouw ligt er alleen. Hij leed aan de tering en ging van tijd tot tijd voor zijn gezondheid naar Zwitserland. Tijdens zo'n verblijf om te kuren, is hij daar nog vrij onverwacht overleden."

Veertig jaar oud worden en toch al invloedrijk zijn. 't Moest wel een bijzondere man geweest zijn. Bij gelegenheid zou hij Jespers eens naar hem vragen, nam Jan zich voor.

"Meester Reesink, vele jaren bovenmeester en een goede vriend van de rentmeester die ook voorzitter van het schoolbestuur was," vertelde Ruiter bij een andere steen, "ik heb nog bij hem in de klas gezeten. U ziet wel, hier liggen zo'n beetje alle oude notabelen van Schaarsbergen bij elkaar. Het lijkt hier net een plaatje uit het Schaarsbergse geschiedenisboek,"  grinnikte hij.

Onderweg naar het baarhuisje kwamen twee Duitse jagers met brullende motoren laag over. Focke-Wulfs, zag Jan, de tweede dicht achter de staart van de eerste. "En dat op zondag," mopperde Ruiter, "het is toch je reinste zondagsontheiliging." Aangekomen bij het baarhuisje naast de ingang van de begraafplaats, haalde hij een zware sleutelbos uit z'n jaszak, zocht de juiste sleutel en opende het hangslot op de deur. Samen bekeken ze het materiaal dat in het stenen schuurtje naast de ingang van het kerkhof stond; kruiwagen, draagbaar, schotten, bijlen, spades en batsen, harken, bloempotten, paaltjes met nummers en nog wat handgereedschap. Ruiter nam het allemaal even in de hand en vertelde er het een en ander over. Ze spraken af, dat Jan het eerstvolgende graf zou delven, maar nog wel onder toezicht van Ruiter. Nadat hij de deur weer had afgesloten, haalde Ruiter de sleutel van de bos en gaf die zonder enig ceremoniëel aan Jan. Jan zou die avond nog even bij Ruiter langs gaan om de plattegrond van de begraafplaats op te halen. De oude doodgraver zou hem dan meteen nog wat bijzonderheden over de indeling in afdelingen vertellen.

 

De volgende dag liep Jan opnieuw naar de begraafplaats om het baarhuisje van binnen nog eens aan een nauwgezette inspectie te onderwerpen. Het zou misschien een geschikte bewaarplaats voor zijn documenten kunnen zijn, die hij, wanneer dat niet nodig was, liever niet in huis hield.  Het viel tegen. Niet dat het gebouwtje op zichzelf ongeschikt zou zijn. Integendeel, een veiliger plaats was nauwelijks voorstelbaar. Maar de kale muren en het onbeschoten dak boden weinig gelegenheid om iets zo op te bergen dat het ook aan het zicht was onttrokken. Met de paaltjes zou hij misschien wel wat kunnen doen. Hij zou ze zo kunnen neerleggen, dat er wat ruimte tussen de stapel en de muur ontstond. Maar de  kans bestond, dat het Ruiter zou opvallen dat hij de paaltjes wat verlegd had. Had Ruiter eigenlijk nog een sleutel van het baarhuisje? 't Zou kunnen. Met de neus van een schoen schoof hij wat van het droge gele zand opzij. Ja, dat was misschien nog het beste. Gewoon begraven ... goed inpakken, een gaatje graven op een plaats die niet in de loop lag en dan de spullen er in. Hij pakte een spade om maar direct de proef op de som te nemen. Zeker twee spaden diep zat hij nog op droog, mul zand. Dat was mooi. Hij gooide het gat weer dicht. Het was niet meer zien dat er was gegraven. Een trommeltje ... Ja, een trommeltje moest hij zien te krijgen om de soullen veilig onder het zand te bewaren. Daar zou mevrouw Jespers hem wel aan kunnen helpen.


17.

 

Het haardvuur onder de grote schouw wierp speelse schaduwen op de wanden en van tijd tot tijd ontsnapte onder zacht gesis een lange vlam aan het nog niet geheel droge hout.

"We krijgen in ons luchtruim steeds meer last van Engelse langeafstandjagers, die met de bommenwerpers meekomen. We zijn er vrijwel zeker van dat ze apparatuur aan boord hebben om onze nachtjagers te peilen. Afgelopen week hebben we een van onze meest ervaren nachtjagerpiloten, kapitein August Geiger van Twente, verloren. Door een Engelse nachtjager neergeschoten boven de Zuiderzee." Streib keek grimmig. "Wij komen hem eersdaags in uw grond begraven, generaal."

"Maar jullie kunnen toch wel wat tegen die dingen doen?" vroeg de graaf zich af. "We bouwen momenteel waarschuwingsapparatuur in de nachtjagers die reageert op de radiostraling waarmee de Engelse meetapparatuur werkt," antwoordde Wittmer.

"En we overwegen een derde man met een mitrailleur achter in de cabine van de Me 110 te plaatsen, die de ruimte achter de jager bestrijkt," vulde Streib aan. "Eigenlijk mogen we nog van geluk spreken, dat onze nieuwe radiomeetapparatuur nog steeds niet wordt gestoord. We zijn daardoor tot nu toe in staat om, wanneer het weer niet al te slecht is en we er op tijd bij zijn, rake klappen uit te delen," zo meldde de derde Luftwaffeman in burger, Grabmann. Dat was dan in elk geval nog enkele lichtpuntjes in een zorgelijke ontwikkeling, vond de graaf. Vooral de situatie in Rusland verontrustte hem - als cavalerist - zeer. De winter zou een hoge tol eisen van de legersdaar, wanneer die uit de beschutting van de steden werden verdreven, zo voorspelde hij. Vanzelfsprekend werd ook de vervanging van generaal Kammhuber door generaal Schmidt, een vertrouweling van Göring, uitvoerig bediscussiëerd.  Maar die gebeurtenis bleek al weer achterhaald door nieuwe ontwikkelingen. Enkele dagen geleden was bekend gemaakt dat het Vliegerkorps ophield te bestaan. Het werd feitelijk opgesplitst in twee nieuwe Jachtkorpsen.

"Het komt er eenvoudig op neer, dat wij geplukt worden," aldus Wittmer.

"Ons is de jachtdivisie in Frankrijk ontnomen. Voortaan heten wij officiëel I. Jagdkorps. En de Eerste Jachtdivisie van Von Döring is gelijkertijd omgedoopt tot Derde Jachtdivisie."

De mannen boomden stevig door over de voor- en nadelen van deze ingrijpende reorganisaties. Eendrachtig kwamen ze tot de slotsom dat de voordelen niet opwogen tegen de nadelen.

"Ik ben er heilig van overtuigd dat het middel erger is dan de kwaal," bracht Grabmann het probleem kernachtig onder woorden. Want," hij keek de graaf ernstig aan en pauzeerde een ogenblik om zijn woorden nog meer overtuigingskracht te geven, "want we hebben nu een deling in ons luchtverdedigingsstelsel aangebracht die een grootschalig optreden alleen maar bemoeilijkt. En dat in een tijd, waarin het op slagvaardigheid aankomt. De onderlinge afstemming tussen mijn Derde Jachtdivisie en de aangrenzende Vierde in Frankrijk loopt nu via twee korpsstaven, terwijl dat voorheen zonder enig probleem rechtstreeks ging. Nee, zo komen we er niet uit. Zo stapelen de problemen zich alleen maar op. Na wat generaal Kammhuber is overkomen, zou ik nu niet graag in de schoenen van de divisiecommandanten staan," besloot Grabmann.

Wittmer murmelde iets onverstaanbaars.

Irene hoorde iemand zijn keel schrapen. Giskes, dacht ze.

Zij had hem al een hele tijd niet gehoord. Hij kon goed nieuws van het Abwehr-front melden, zei hij. Irene spitste de oren.

"Tenminste, het is maar wat je goed nieuws noemt." Hij kuchte even.

"Om te beginnen geen nieuws rond het hoofdkwartier in Driebergen. Waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat of de tegenstander zit te slapen, of wij."  De ervaring had hem immers geleerd, dat er normaliter al lang vliegen op deze geurige strooppot hadden moeten afkomen. De mannen van Giskes hadden bij hun eigen, toch veel minder in het oog springende, bureau al wel degelijk ongewone en ongewenste nieuwsgierigheid vastgesteld. Wat 'Driebergen' betref, bleven ze tussen hoop en vrees leven. Nee, dan zat er bij Streibs Nachtjagdgeschwader meer schot in. Die Schoonhoven onderhield al geruime tijd contacten met een blondje uit Arnhem. Zij bleek op een of andere wijze in verbinding te staan met het verzet, want ze had gevraagd of hij voor blanco formulieren en stempels kan zorgen.

"En wat gaat er nu gebeuren?" was Streib benieuwd. Diep in z'n hart kon hij weinig waardering opbrengen voor de manier waarop Giskes oorlog voerde. Daarvoor moest je de mentaliteit van een rattenvanger hebben, je moest gif strooien. List en bedrog in plaats van een eerlijk duel. Nee, dat was niet zíjn stijl van oorlogvoeren.

"Ik wil voorstellen om hem het materiaal te laten leveren, majoor."

"Weet u waar ze het voor willen gebruiken?"

"Vermoedelijk om legitimatiebewijzen en pasjes te vervaardigen."

"Waarmee ze vervolgens toegang krijgen tot mijn veld?"

"Ja, dat vermoed ik wel," bevestigde Giskes Streibs vraag.

Boven haar hoofd hoorde Irene het gestommel van de graaf die een paar blokken in het haardvuur wierp.

"Dat lijkt me vragen om onnodige problemen. Ik heb liever dat u die lui direct in de kraag grijpt. Kan dat niet? Ik kan geen veiligheidsrisico's lopen, er worden momenteel onder de strengste geheimhouding bijzondere bouwwerkzaamheden op mijn veld verricht."

De anderen volgden de dialoog geboeid.

"Daar raakt u de kern van het probleem waar ik me, of liever u en ik, wij dus, ons voor geplaatst zien. We weten namelijk niet wie tot 'die lui' behoren. We moeten er desondanks ernstig rekening mee houden dat er een organisatie achter zit. Zouden we onmiddellijk ingrijpen, dan pakken we er misschien één of twee, de rest maakt zich uit de voeten en begint elders opnieuw."

Dat is dan hun probleem, dacht Streib.

"Als we te lang wachten, kunnen ze de hand al hebben gelegd op geheime informatie," stelde Streib hier tegenover. En dat was zíjn probleem!

De Abwehr-officier legde omstandig uit, dat het de bedoeling was om gemerkt papier en stempels in omloop te brengen. Er was dan niet zo'n grote kunst om op elk gewenst moment de hele groep tegelijk op te rollen. Voordat die echt schadelijk kon worden. Streib gaf zich gewonnen: "We moeten nog maar eens precies bekijken, majoor, hoe we het verder gaan aanpakken."

Ze keek op haar horloge. Ze was onrustig, ongeduldig. Maar de heren boven maakten het laat voor hun doen. Haar gedachten dwaalden af. Schoonhoven ... Het werd menens. Hij dreigde slachtoffers te gaan maken. Er was geen tijd meer te verliezen. Zij zou tot handelen moeten overgaan ... Na de korte pauze, waarin zij het gezelschap bediende, nam ze haar plaats aan de spreekbuis weer in. Het duurde niet lang of Giskes nam het woord. Gevoel voor theater kon hem niet worden ontzegd, vond Irene. Als een geroutineerde goochelaar die het publiek in zijn ban wist, toverde hij een volgend konijn uit de hoge hoed.

"En dan onze man Ernst. Eén van mijn meest bekwame mensen. Heren, ik moet u helaas mededelen dat hij, tot onze verrassing een zeer ernstige zaak op het spoor is. En dat binnen zo'n korte tijdsspanne ... Ik heb generaal Von Döring en kolonel Grabmann daar gisteren van op de hoogte gesteld."

Hij pauzeerde, keek van de graaf naar Grabmann en hield zijn blik op de laatste gevestigd. Grabmann knikte bedachtzaam.

"Deze keer komt het onheil niet van buiten af, maar van binnen uit. Het staat vrijwel vast dat een van onze eigen officieren voor de vijand werkt," hervatte Giskes. In het belang van het onderzoek kon hij er - hoezeer dat hem ook speet, "gelooft u mij op mijn woord" - geen nadere mededelingen over doen. Hij drukte allen op het hart tot nader order over de zaak een volstrekt stilzwijgen te bewaren. Juist omdat het zo'n hoogst ernstig geval betrof. Grabmann, die er het fijne blijkbaar toch ook nog niet van wist, zat nog even te vissen.

"Hoe is het uw man gelukt om in zo'n korte tijd resultaat te boeken?"

Maar Giskes doorzag hem. Hij was bereid in dit vetrouwde gezelschap veel te zeggen. Maar al zijn kaarten zomaar op tafel leggen? Nee, zelfs hier zou hij zover niet gaan. "We hebben het er nog wel eens over," probeerde hij de kwestie af te houden.

"Als hij bij ons klaar is, Heiner, moet hij maar eens bij jullie aan het werk,"  stelde Grabmann daarop grijnzend voor. Toch zat het hem bepaald niet lekker dat er op zijn hoofdkwartier zo snel een spion was ontmaskerd. En dat nog wel door een volslagen buitenstaander. Als daar geen gedonder van kwam, vrat hij een bezemsteel op!

Giskes' gehoor was niet van plan zich zo simpel af te laten schepen.

"Ik kan er in komen, dat u nog niets over de werkwijze wilt vertellen die uw man momenteel volgt," begon Wittmer. "Maar er is toch niets op tegen om in elk geval iets te vertellen over wat hij in het verleden heeft gepresteerd. Dat moet niet gering zijn, gezien uw lovende woorden ..."

"Ik wil wel een tipje van de sluier oplichten," gaf Giskes enigszins toe.

De graaf keek naar het gloeiende hout in de haard en stond even in dubio of hij er nog een paar blokken op zou gooien. Nee, maar laten uitgaan.

Giskes stak van wal.

"Een van mijn provocateurs, die voor de bezetting van Holland al voor mij werkte, vertelde mij eens dat zijn jongere broer ook wel voor mijn dienst wilde werken. Hij was student in Leiden en moest zien rond te komen van een minimale toelage. Hij was bereid om tegen een redelijke vergoeding informatie voor mij te verzamelen in de universiteitswereld. Nu wilde het toeval dat mij juist in die tijd ter ore was gekomen dat een zekere Galestin, een ingenieur die werkte bij het Rijksbureau voor Chemische Producten, bezig was om een spionagegroep op poten te zetten. Wellicht heeft hij zich daar toch een beetje op verkeken, want dat is niet zo simpel als het in eerste instantie lijkt. Ja, gegevens verzamelen, dat is het probleem nog niet. Zelfs om het onopvallend te doen, lukt nog wel. Maar dan, waar moet je er mee naar toe. Je hebt de hulp van anderen nodig. Je moet een netwerk opbouwen van mensen die allen hun specifieke opdracht uitvoeren. Galestin was zulke mensen aan het werven. Daar kwamen wij - en ik geef toe, we hadden het geluk een beetje aan onze kant - vrij snel achter. Ernst wist zijn vertrouwen te winnen en kon daardoor een van mijn mensen die lange tijd in Frankrijk had gewerkt, als zogenaamd contactpersoon van de Franse verzet, Galestins organisatie binnensluizen. Hij kreeg als tussenpersoon alle berichten in handen, maar jammer genoeg bood het te weinig aanknopingspunten voor een spel."

"Hoe is het afgelopen?" vroeg de graaf nieuwsgierig. Van zulke verhalen genoot hij.

"We hebben de groep in samenwerking met de Sicherheitspolizei opgerold. Hoewel we er wel graag tot het laatst toe bij blijven om er voor te kunnen zorgen dat er geen verdenking op onze man valt, want dat zou hem op slag onbruikbaar maken," beëindigde Giskes hetgeen hij kwijt wilde.

De graaf, nog niet tevreden, vroeg wat zo'n man als Galestin te wachten stond: "De kogel?"

"Ja," zei de contra-spionage officier kort. Uit zijn antwoord was niet op te maken of hij dat terecht vond of niet.

"Nu we het toch over kogels hebben," sprak de graaf met grijns op zijn gezicht - Wittmer die hem al aardig kende, glimlachte; hij verdacht de oude baas van een handige poging om het gesprek een draai te geven - "wat dacht je van een aardige varkensjacht op mijn terrein? Ik heb ook een mooie roodwildstand, dus", hij pauzeerde even, "zeg het maar."

"Ik neem uw invitatie graag aan, generaal."

Afgesproken werd, dat de graaf de datum, zodra die vaststond, aan Streibs jachtopziener zou laten doorgeven.


18.

 

Generale repetitie. Ze had inderdaad het gevoel alsof ze haar rol voor de laatste maal voor de première doornam. In zekere zin was het ook een toneelstuk, bedacht ze. Maar wel een onwezenlijk toneelstuk. Zo was haar tegenspeler nog onkundig van de rol die zij in haar dubbelrol van hoofdrolspeelster en regisseuse, hem had toebedeeld. Als zij het als toneelspeelster goed zou doen, zou zijn rol kort zijn. Zij was gekostumeerd als voor de première. De première van de eenakter, waarbij het doek al zou vallen nog voordat het geheel was opgegaan.

Haar gedachten zo de vrije loop laten, ontspande haar enigszins. Ja, het was een toneelstuk. Een drama, waarin de Schoonhoven de verradersdood zou sterven. Zij hoopte in haar hart, dat hij er een mooie uitvoering van zou maken. Hij moest het in één keer goed doen, want overdoen zou er deze keer niet bij zijn!

Zwaar motorgeluid kondigde de nadering van een vrachtwagen aan. Voor de helling schakelde de chauffeur met veel gekraak terug. De wagen voerde verduisteringslichten, nauwelijks meer dan oplichtende kattenogen. Zwaar ronkend en snelheid makend verdween hij op de Deelenseweg. Het was een militaire vrachtwagen, het weinige verkeer dat hier op dit uur van de dag nog voorbij kwam.

Sterven als een held. Nee, dat was teveel: als een hond, dat was mooi genoeg voor hem. Een lampje, een gloeiende spijker zou een beter woord zijn, dat geluidloos tussen de bomen zichtbaar werd, maakte plotseling een einde aan haar mijmeringen. Ze voelde het hart in de keel kloppen. Ze herkende de heen en weer gaande bewegingen die het zwakke lichtje maakte. Hoe dikwijls had zij het de laatste tijd al gezien? Een moment omklemde haar hand in haar jaszak het koude metaal van de revolver, als zocht ze steun. Langzaam kwam de zwalkende vuurvlieg, die verraadde dat de fietser kracht op de pedalen zette om de lastige klim van de Zypendaalseweg de baas te blijven, naderbij.

Ze pakte geruisloos haar fiets op en bleef het licht gespannen volgen. Slechts even was de fietser zichtbaar geweest toen hij door de zwakke lichtkegel schoof van de lantaarn die de lastige splitsing van de Zypendaalseweg en Deelenseweg bescheen. Het was een van de weinige, misschien wel de enige straatlantaarn, die in weerwil van de strenge verduisteringsvoorschriften de hele nacht bleef branden. Sinds een even hoge als beschonken officier van het vliegveld in een donkere nacht de splitsing te laat had opgemerkt en zich tegen een beuk had doodgereden, ging de lantaarn niet meer uit. Het was het tweede ongeluk met dodelijke afloop dat daar in korte tijd in het donker was gebeurd. Bij het eerste verloor een Blitzmädel het leven. Maar die konden blijkbaar beter gemist worden dan hoge officieren, want na haar ongeval gebeurde er nog niets. Maar de dag na het tweede ongeval was een ploeg Luftwaffesoldaten van de verbindingsdienst een hele dag bij de lantaarnpaal gaten en sleuven aan het graven geweest. Geen eenvoudige opgave, daar de bodem ter plaatse alleen maar uit boomwortels leek te bestaan. Maar toen het donker werd, brandde de straatlantaarn! Sterker nog, hij ging sindsdien niet meer uit! Hetgeen vanzelfsprekend weer aanleiding was voor grapjes en gegniffel: de lantaarn brandde nu ook overdag omdat de Duitse hoge omes dan ook al beschonken uit de stad terugkwamen ..., of: Ze lieten de lantaarn juist overdag branden omdat hij dan vanuit de lucht minder gemakkelijk te zien was dan 's nachts.

Er was geen mooier vermaak dan leedvermaak, vooral als dat moffen betrof! Het rode achterlichtje van de fiets werd weldra opgeslokt door de duisternis van de Deelenseweg.

Hij was het geweest, Schoonhoven. Zij had hem aan zijn gestalte herkend.

Met één voet op de trapper zette zij zich af. Ze draaide de weg op en liet zich even buiten de lichtkring tegen de berm omvallen. Ze nam de tijd op - bijna half twaalf - , bleef een halve minuut scherp luisterend half op haar zij tegen berm liggen; de tijd die Schoonhoven nodig zou hebben om de splitsing te bereiken en haar te zien liggen. Nog twintig seconden, toen trok ze in een flits de revolver, sprong overeind, greep de fiets, zwaaide erop en sloeg  hetzelfde pad in als waaruit ze gekomen was. Ze wist dat ze in haar donkere kleding vanaf de weg al na vijftig meter niet meer zichtbaar zou zijn. Na een kleine driehonderd meter kwam het smalle, klimmende pad uit op de laan van de achteringang van de Gulden Bodem. Daar stapte ze af. Er waren amper twee minuten verstreken. Zo er al sprake van zou zijn dat iemand haar schoten had gehoord en de behoefte voelde om poolshoogte te gaan nemen, dan zou die minstens zoveel tijd nodig hebben om de plaats des onheils te bereiken. Tevreden stelde ze vast dat haar ruimschoots voldoende tijd restte om zich uit de voeten te maken. De voormalige tuinbaaswoning van Zypendaal, Casa Bianca, lag in de bocht waarin de koplamp, als je ingespannen keek, het eerst zichtbaar werd. Het huis van de rentmeester lag wel hoger, maar tevens een bocht verder. En dat de schoten nog in de weer wat verder gelegen boerderij te horen zouden zijn, leek haar niet erg waarschijnlijk.

 

In de loop van de middag wakkerde de westenwind aan. Het was nog droog, maar dat zou wel niet lang meer duren. De kruinen van de hoge beuken lieten van tijd tot tijd een onheilspellend gekraak horen. Het moest tegen half twaalf lopen. Met een bonzend hart hield ze de bocht in de weg in het oog. Daar kwam het, het zwalkende lichtje. Hij was het, geen twijfel mogelijk. Ze pakte de fiets op, zette zich af, schoot de weg over en liet zich tegen de berm vallen. Het lichtje zigzagde naderbij. Binnen het schijnsel van de straatlantaarn zag zij de aarzeling van de fietser. Hij had haar opgemerkt ... Tussen haar wimpers door hield ze de blik op hem gevestigd. Hij ging op de pedalen staan. Kwam in haar richting ... kwakte de fiets tegen een grote beuk.

Met twee stappen was hij bij de liggende gestalte en boog zich. Om hem te kunnen zien moest zij haar hoofd enigszins opheffen. Hij wilde iets zeggen ..., haar hand flitste, het schot trof hem in de borst. Schoonhoven wankelde een pas achteruit. Ze zag, ondanks de duisternis, zijn opengesperde ogen die in haar richting blikten. Ze richtte de revolver opnieuw, langzamer nu, zekerder en mikte op zijn voorhoofd. Verstard staarde zijn blik vol ontzetting en onuitgesproken doodsangst haar aan. De tweede kogel sloeg het hoofd achterover, hij zakte door de knieën en viel op z'n zij. Als in een reflex stak ze het wapen in de zak, greep haar fiets, sprong er op en joeg de vluchtweg in. Als een bezetene jakkerde ze over het smalle pad langs het bouwland. Bij de laan aangekomen sloeg ze rechtsaf richting Schelmseweg. Eerst toen ze op het pad achter het landgoed Menthenberg was aanbeland, voelde zij zich veilig genoeg om vaart te minderen. Van daar ging het naar beneden om pal voor haar huis op de Stroolaan uit te komen. Ze stapte af, zette de fiets tegen het hek en liet zich volledig buiten adem op de grond zakken, steun zoekend tegen het gaas. Ze transpireerde en trilde over haar hele lichaam.

"O God ...," ze snakte naar adem. Was dat het nou? Een moment dacht ze, dat ze midden in een boze droom zat. Ze streek zich het haar uit het gezicht. Nee, ze droomde niet. Toch leek ze de voorbije minuten als in een roes te hebben beleefd. Ze kwam weer langzaam tot zichzelf.

Het was precies zo gegaan als ze zich het van tevoren had voorgesteld. Hoe vaak had ze de laatste dagen de aanslag van stap tot stap uitgevoerd? Het kostte haar moeite te beseffen dat het nu één keer ernst was geweest. Verbazingwekkend hoe alles precies en tot in detail volgens plan was verlopen.

Eenvoudig was het geweest, kinderlijk eenvoudig eigenlijk ... Behalve die ogen, die wagenwijd opengesperde ogen ... zo dichtbij ... Lag er ontzetting in? Ongeloof misschien? Of herkenning? Was het voor herkenning niet te donker geweest?

Het had ook maar een ogenblik geduurd, enkele seconden hoogstens. Maar lang genoeg om het beeld in haar geheugen te griffen. De film bleef zich voor haar geest afdraaien en stopte steeds weer bij die ogen. Die ogen met een laatste boodschap misschien. Een boodschap die hij niet meer kon uitspreken en die zijn ogen niet konden overbrengen omdat het te donker was. Of was het een groet geweest? Een verwensing? Ze zette de gedachte brusk van zich af.

Het was voorbij, het was gelukt. Maar ze voelde geen spoor van triomf. Ze had een mens omgebracht die haar de helpende hand wilde toesteken. Dat was zeker.  Waarom had zij hem op deze wijze gedood? Had zij zich daarmee niet aan hem gelijk gesteld? Welk recht had zíj nog om hèm aan te rekenen wat hij misdeed?

Wie verschafte haar het recht om te doen hetgeen ze had gedaan?

Wat een uur geleden nog vanzelfsprekend was, begon nu te wankelen en vloog haar aan. Piet Raak, de ondergedoken leider van haar verzetsgroep in Leiden, had de liquidatie gerechtvaardigd gevonden ... Ja, Piet Raak. Die had gemakkelijk praten. Die had het niet gedaan. Die zat nu rustig op zijn kamer te filosoferen, als hij al niet lag te slapen ... Trouwens, met welk gezag sprak Piet? Ja, hij zou een knap jurist zijn. Maar gaf dát hem het recht een doodvonnis uit te spreken?

Vragen en antwoorden tuimelden zonder ophouden over elkaar heen. Hadden die ogen emoties in haar wakker geroepen die ze al die tijd met koele redenering het zwijgen had proberen op te leggen? Was ze niet veel te lichtvaardig te werk gegaan?

Ze haalde diep adem. Ze moest zich niet door haar gevoelens van dit ogenblik laten meeslepen. Het zou haar vermoeidheid wel zijn die haar ontvankelijk maakte voor zulke gedachten. Ze probeerde zich te vermannen. Wat gebeuren moest, was gebeurd.

Misschien was Schoonhoven niet slechter dan zij. Misschien waren ze allebei een pion op hetzelfde schaakbord, de een wit, de ander zwart. Waren pionnen niet eerst en vooral voorbestemd om te worden geofferd?

De witten en de zwarten, het maakte geen verschil. Vanavond een zwarte, morgen een witte.

Haar hand raakte een lege bolster van een tamme kastanje in het gras naast haar. Morgen zou ze alles wel weer veel nuchterder zien. Morgen. Maar voorlopig was het nog nacht. Zouden ze hem al hebben gevonden? Ze hoopte het.

Een paar losse spatten waren de voorboden van de eerste regenbui. Ze begon het koud te krijgen. Moeizaam stond ze op, stram geworden. Fietsen of lopen? Op de fiets was ze met een paar minuten thuis. Toch maar lopen, ondanks het weer. Het gaf haar nog wat respijt om op verhaal te komen.


19.

 

Het nieuws van de aanslag bleek zich als een lopend vuurtje onder de buurtbewoners te hebben verspreid. Tuinman Busser hield Irene bij het koetshuis achter Het Jachthuis staande om haar als eerste het nieuws te kunnen vertellen. Uit zijn verwarde verhaal maakte ze op, dat dokter Wieringa uit de stad Schoonhoven had gevonden. De dokter was nog laat bij Tiemens de makelaar, "je weet wel, die neef van de rentmeester die aan de Kemperbergerweg woont," geroepen die al enige tijd met koorts het bed hield, maar nu plotseling ook bloed had opgegeven.

"Een zielige boel daar,met nummer vijf op komst," voegde hij er bezorgd aan toe. Op de weg terug naar huis had de dokter een moment gemeend in de glans van het natte wegdek iets te zien liggen. Hij was gestopt. Hulp mocht niet meer baten, hij zag direct dat de man dood was, doodgeschoten. Hij had hem daarop naar de kant van de weg getrokken. De eerste de beste voorbijganger had hij naar de Gulden Spijker gestuurd om van daaruit de politie te waarschuwen.

De rentmeester, nog laat met de administratie bezig, belde onmiddellijk de politie en trommelde vervolgens zijn beide zonen uit bed. Enkele minuten later begaven de vier mannen zich naar de plaats des omheils waar Dr. Wieringa was achtergebleven. De politie was snel ter plaatse. Een jonge wachtmeester zag aan de plas bloed dat het lichaam was verplaatst en vroeg op scherpe toon wie er met zijn fikken aan het lichaam had gezeten.

"Moet je goed luisteren, vent," snauwde dokter Wieringa hem geërgerd toe, "als ik iemand zo vind, is het mijn plicht als arts om te zien of ik nog hulp kan bieden. Daartoe zal ik de arme donder toch eerst moeten onderzoeken. Daarna ben jij aan de beurt. Trouwens, als jij jezelf zo'n flinke vent vindt,

zorg er dan maar voor dat zulke dingen in het vervolg niet meer voorkomen."

De diender was daarop enkele toontjes lager gaan zingen.

Volgens de rentmeester moest het slachtoffer van dichtbij door het hoofd en in de borst zijn geschoten. Irene had het verhaal tot nu toe zwijgend aangehoord.

"Wilt u zeggen, dat die man vermoord is?"

"Wis en waarachtig."

"Was het een bekende?" waagde ze het om te zien of ook dat inmiddels bekend was.

"Ja, Schoonhoven. Een speler van Eendracht. De jongens van Tiemens herkenden hem. Woont aan de Koningsweg in pension."

"De dader hebben ze zeker al gearresteerd?" was haar volgende vraag.

"Ik geloof van niet," mompelde Busser langs de steel van zijn pijp.

"Get, dan loopt die dus nog rond. Wat een eng idee."

Daar was de tuinman, nadat hij eerst een paar stinkende wolken rook had uitgeblazen, het roerend mee eens. "Kijk maar uit jij, je bent 's avonds toch ook nog wel eens op pad, niet?"

Binnen een dag wist heel Schaarsbergen dat Schoonhoven was vermoord.  Naar de reden werd druk gegist. De een hield het op een rivaal in de liefde, de ander op een persoonsverwisseling, terwijl ook beroving als reden werd genoemd. Met een liquidatie wegens verraad hielden slechts twee mensen in Schaarsbergen rekening toen hen het nieuws bereikte; kolonel Grabmann en majoor Streib. Zij keken uit naar de volgende bijeenkomst bij Von der Goltz, die op dringend verzoek van Giskes was vervroegd. Ter elfder ure moest die vergadering nog een dag worden verzet. Kolonel Grabmann was naar Berlijn ontboden werd eerst laat in de avond in zijn Focke-Wulf terug verwacht. Voor Grabmann waren zulke tripjes uitgelezen gelegenheden om zelf de laatste technische snufjes uit te proberen. Zo liet hij zich op de heenweg leiden door het signaal van een nieuw soort radiobaken, Bernhardine geheten, dat hem in weerwil van het slechte weer en een geringe vlieghoogte, feilloos naar de Duitse hoofdstad voerde.

Bernhardine was een nieuw en nog uiterst geheim navigatiesysteem, eenvoudig, nauwkeurig en uiterst bedrijfszeker. Grabmann verwachtte er veel van, omdat hij praktisch niet te storen was. Veel beter dan al dat geklungel via die radiopeilstations, was zijn uitgesproken mening. Desondanks slaagde hij er maar niet in om zijn meerderen van zijn gelijk te overtuigen en bleven de Duitse jagers gebruik maken van het veel kwetsbaarder radiopeilsysteem.

In Berlijn was hij overvallen met de mededeling dat zijn commandant, generaal Von Döring, van zijn functie was ontheven en dat hij, kolonel Grabmann, op zijn plaats was benoemd. Hoewel, geheel onverwacht kwam de benoeming niet, immers twee dagen eerder had een collega van Grabmann al een vergelijkbare bevordering ondergaan.

 

Zodra ze in de salon hadden plaatsgenomen, maakte Grabmann de reden van zijn reis naar Berlijn bekend. Zelfs Wittmer, doorgaans goed geïnformeerd, was nog niet op de hoogte. De commandowisseling was deze keer geheel buiten het Eerste Jachtkorps om tot stand gekomen. De felicitaties waren allerhartelijkst, hoewel Grabmann benadrukte, dat hij het bijzonder betreurde dat Von Döring, ondanks zijn grote verdiensten, aan de dijk was gezet.

"De toren is geofferd om de koning te sparen," zei hij. Wittmer en Streib wisten, dat hij met de laatste op Göring doelde.

De beeldspraak trof Irene: "Dat is sterk …!" zei ze hardop.

"Von Döring bevidt zich in goed gezelschap," vond Grabmann. Wittmer was het met hem eens, want ook zijn baas - Josef Kammhuber - was als zondebok de woestijn ingestuurd.

"Aanleiding voldoende om de betrekkelijkheid van de functie niet uit het oog te verliezen," relativeerde de kolonel. Desalniettemin was hij onmiskenbaar verguld met zijn benoeming, temeer omdat daarmee op termijn de bevordering tot Generalmajor binnen bereik kwam. Die bevordering was nu alleen nog een kwestie van tijd en niet teveel pech.

De graaf stelde voor om de koffie maar even te vergeten en direct over te gaan tot het uitbrengen van een welgemeende heildronk.

Irene stond al gereed toen het schelletje haar naar boven commandeerde.

 

"Een paar honderd meter hier vandaan is het gebeurd, op de splitsing van de weg naar Deelen. Hoe zijn jullie hier gekomen, via de achteringang?" informeerde de graaf.

Ja, dat waren ze.

"Jammer, als jullie over de Zypendaalseweg waren gereden, dan zou je er langs gekomen zijn."

Streib wist wel waar het was, hij kwam dikwijls langs het punt wanneer hij naar Arnhem reed of er vandaan kwam. Een rot punt was het. Er hadden daar al meer ongevallen plaats gevonden. Het was een rotpunt.

"Waarom ik om dit spoedberaad heb aangedrongen," aldus Giskes, "is het volgende. Door dit voorval ben ik, of zijn we, mag ik wel zeggen in een moeilijk parket geraakt. Want wat is het geval? We weten niet wie er achter de aanslag zit, noch waarom die is gepleegd. Schoonhoven had, voorzover we hebben kunnen nagaan niet alleen geen vijanden, nee, hij werd op handen gedragen. Sportief, hulpvaardig, vrolijk, noem maar op. Schulden had hij ook niet. Een rivaal in de liefde? Niet voorzover we weten. Het meisje dat hem probeerde over te halen voor het verzet te gaan werken, schijnt gek op hem te zijn geweest. Ze was volledig ontdaan."

"Een vergissing wellicht," opperde Grabmann.

Dat was zeer onwaarschijnlijk volgens Giskes. Hij was van zeer dichtbij en bijna in het licht van een straatlantaarn als een hond neergeknald. De lamp gaf niet veel licht, maar genoeg om op korte afstand te kunnen zien wie je voor je hebt.

"Had hij misschien contacten met criminelen?" probeerde Grabmann opnieuw.

"Nee, ook niet. 't Was een oppassende kerel."

In de keuken onder de salon werden wenkbrauwen gefronst. Geen contacten met criminelen? Waren er dan nog groter criminelen dan degenen aan wie hij zijn ziel en zaligheid had verkwanseld?

"Heeft u het meisje laten oppakken," vroeg Streib. Onwillekeurig schrok Irene.

"Ja. Als verdachte. Om haar schrik aan te jagen. Maar het was aanstonds duidelijk, dat zij er niets mee te maken had. We hebben haar weer losgelaten."

""Maar ze zit toch in het verzet? Heeft u die groep dan niet opgepakt?" Er klonk verbazing in Streibs stem.

"Wij hebben niet laten doorschemeren dat we van haar contacten op de hoogte zijn," legde Giskes uit, "want het is vrijwel zeker dat de groep ondergedoken is en rustig het moment afwacht, waarop de kust weer veilig is. Nee, we maken liever geen slapende honden wakker. We houden haar wel scherp in de gaten. Dat biedt, denk ik, onder de gegeven omstandigheden nog de beste vooruitzichten.

Wij slaan of schieten er niet meteen op los, kolonel. Wij voeren de oorlog met geduld."

Streib mompelde wat. De man leek hem een kei in z'n vak, maar het vak stond hem niet erg aan. Deze man wakkerde elk onbetekenend vuurtje het liefste aan, waar hij, Streib, naar de brandblusser zou grijpen. Spelen met vuur, noemden ze dat.

"Maar om terug te komen op de kwestie waar het over gaat," probeerde Giskes het gesprek weer in het spoor te krijgen, "er is dus eigenlijk geen gewoon' motief voor deze koelbloedige en perfect uitgevoerde moordáanslag op deze man van mij  aan te voeren."

Irene voelde dat ze een kleur kreeg ... een complimentje van een vakman!

"Tenminste ...". Hier rustte hij even, hij leek naar de goede woorden te zoeken,  "tenzij 'men' ontdekt heeft dat Schoonhoven behalve voor het Geschwader ook voor  ons werkte."

"Het zou een goed motief voor een liquidatie kunnen zijn," vond Streib.

"Ja," ging Giskes verder, "als dat het geval is, dan ligt het voor de hand - denk aan het meisje dat overstuur is - dat die 'men' niet tot de groep van het meisje behoort."

"Waarom niet," wilde Streib weten.

"Omdat het onwaarschijnlijk is, dat 'men' probeert, wetende dat Schoonhoven voor de Abwehr werkt, dat meisje via hem materiaal te laten lospeuteren. Dan hadden ze haar eenvoudiger direct bij de SD in Arnhem kunnen afleveren!"

Streib knikte. Het klonk plausibel.

"We moeten mijns inziens twee mogelijkheden onder ogen zien," ging Giskes voort."De eerste is: er bestaat een organisatie die alle schakels tussen de illegaliteit en ons vooraf via een apart kanaal onderzoekt. De omstandigheid dat Schoonhoven juist op het punt stond om actief te worden, kan voor deze veronderstelling pleiten. Een kritisch onderzoek naar zijn antecedenten kan heel wat twijfel zaaien, vrees ik. Komt daar bij, dat hij in de loop van de tijd wat minder waakzaam is geworden, dan kan hem dat alles bijeen noodlottig zijn geworden. Jammer, maar dat is nu eenmaal het risico van het spel, dat wist hij."

Streib knikte.

"Dan de tweede mogelijkheid. Het is ook denkbaar dat Schoonhoven min of meer toevallig op dit moment is vermoord. Dat er dus geen verband bestaat met zijn actief worden. 't Zou kunnen betekenen, dat hij is geëlimineerd uitsluitend om het feit dat hij voor ons werkt. Voor deze optie pleit, dat we de laatste tijd al meer vertrouwensmannen hebben verspeeld. In dit geval moeten we vrezen, dat Schoonhoven niet onze laatste agent zal zijn die het loodje legt. Ernstig? Jazeker. Vooral wanneer de informatie ergens uit mijn dienst afkomstig is. Het zou onze gehele contra-spionage inspanning één slag waardeloos maken. Volledig zonloos."

De overigen knikten begrijpend en meelevend.

"Wat ons project betreft," vervolgde Giskes, "dienen we dus extra waakzaam te zijn. Ernst is wel een van de laatste agenten die ik zou willen verspelen. Een geluk is, dat hij wat onorthodox werkt. Hij heeft van oudsher altijd buiten de organisatie gestaan. Hij is meer mijn persoonlijke agent, als ik het zo mag uitdrukken. Ik ben daarom ook niet zo bang, dat hij ontdekt wordt."

Ondanks hetgeen hij zojuist had gezegd, drukte Giskes de overige drie mannen op het hart toch vooral extra oplettend te zijn en elk incident of elk contact met de burger bevolking waarbij één van hun mensen betrokken was, onverwijld aan hem te melden. Hoe onbetekenend of onschuldig het wellicht op het eerste gezicht ook mocht lijken.

"Neemt u van mij aan, als het om veiligheidszaken gaat, mag u niemand blind vertrouwen." Giskes constateerde tevreden, dat zijn uiteenzetting indruk had gemaakt. Het deed hem des te meer genoegen, omdat de ervaring hem had geleerd, dat men binnen de Luftwaffe tot nu toe niet zo zwaar tilde aan veiligheidsprocedures en voorschriften. Het fotografeerverbod bij militaire installaties werd aan de laars gelapt. Hoe geheimer een apparaat, waar men

des te mmoier om er een fotootje bij de maken voor thuis. Een onuitroeibaar kwaad, waar men zich van hoog tot laag aan bezondigde. En tot overmaat van ramp brachten ze hun filmpjes  ook nog bij Nederlandse fotografen om ze te laten ontwikkelen en afdrukken. Probleem bij dit alles was dat in de denkwereld van de vrouwen en mannen van de Luftwaffe de oorlog alleen in de lucht werd gevoerd. Ze wisten wel dat je spionage moest voorkomen, net als overdrijven trouwens. Maar bij hun eenheid werd niet gespioneerd.

Giskes echter had de indruk eindelijk eens niet tegen dovemansoren te hebben gesproken. Ook Irene was tevreden. Naast de twijfel of hetgeen ze had ondernomen wel juist was geweest, groeide in haar het gevoel dat ze er in geslaagd was behoorlijk verwarring te zaaien in het Duitse kamp. Ze begonnen hun aandacht nu te verspillen aan het najagen van spoken. En dat was mooi meegenomen. Wat haar nu nog restte, was te proberen er achter te komen wie het meisje van Schoonhoven was, zodat ze haar kon waarschuwen. Nu de zaken, waarvoor ze waren samengekomen, waren besproken, werd de sfeer wat  meer ontspannen en raakten de graaf en Streib spoedig verwikkeld in een geanimeerde conversatie over - hoe kon het anders - de jacht.

Wittmer vroeg Giskes hoe zijn radiospel met 'de overkant' er voor stond. De laatste tijd had hij, Wittmer, er niets meer over gehoord. Werd er soms niet meer gedropt? Het antwoord ging verloren in een bulderlach van de graaf. Nu ze nogal luid door elkaar begonnen te praten, was er in de kelder nauwelijks meer een touw aan vast te knopen. Irene wachtte op het schelletje. Het bleef uit, want de nieuwbakken divisiecommandant had intussen een fles Jägermeister en glazen uit zijn tas gehaald. Hij schraapte zijn keel en vroeg vervolgens de aandacht van de heren: "Het is mij een genoegen de heren met het oog op mijn promotie iets aan te bieden!"

Er werd goedkeurend gebromd.

"Als commandant van de Derde Jachtdivisie ben ik nu zowel Tagjägermeister als Nachtjägermeister.  Vandaar dat ik dit drankje wel toepasselijk vond."

"Weidmannsheil," wensten de graaf en Streib hem prompt toe. Irene zag hen in gedachten het de kleine glaasjes donker, geestrijk vocht heffen. Giskes hield het bij een gewoon zum Wohl. Maar ja, die jaagde niet.

 

De moord op Schoonhoven was in Schaarsbergen dagenlang hèt onderwerp van gesprek. In de winkel van kruidenier Hassink aan de Kemperbergerweg, een geliefde ontmoetingsplaats waar veel nieuwtjes en roddels werden uitgewisseld, bleven de klanten staan praten tot lang nadat zij waren geholpen. En bij fietsenmaker De Koning, die tevens leider van het kampioenselftal van Eendracht was, kwamen de ploeggenoten van Schoonhoven aanlopen om verder de hele avond heftig debatterend in de werkplaats door te brengen.

De kapsalon van Materman was een uitgelezen plaats om kennis te nemen van de laatste geruchten, die trouwens met de dag fantastischer werden.

Na een aantal dagen had iedereen zijn zegje wel gezegd, was Schoonhoven begraven en hernam het leven in Schaarsbergen langzaam zijn gewone gang.


20.

 

Jan vond tussen de middag een briefje van Van Loenen op de deurmat. Twee dagen later moest een graf van de tweede afdeling gereed zijn voor een tweede inlage. Eerst maar even langs Ruiter. Die was al op de hoogte, omdat hij de kerk in gereedheid moest brengen en de klok luiden.

Ze spraken af om half vijf. Dan zou Jan onder toezicht van de koster het graf openen. Tweede inlage, dat viel dus mee voor zijn eerste beurt. Wanneer het werk die middag niet gereed kwam, zou hij het de volgende dag alleen afmaken.

"Ik heb over de plaats van drie graven op de tweede en van drie op de derde afdeling blad gestrooid," vertelde Ruiter terwijl ze die middag op de afgesproken tijd naar de begraafplaats liepen. "Om de vorst uit de grond te houden, want die kan je flink dwars zitten. Als het vriest krijg je wel een toeslag van twee kwartjes per graf, maar je kunt je het extra werk toch maar beter voorkomen. Dat scheelt je een mooi beetje moeite."

Jan herinnerde zich niet de vorige keer een vak met bladeren te hebben gezien. Plotseling hield Ruiter stil. Hij hield zijn hoofd enigszins scheef en een vinger in de lucht: "Ganzen ..." Hij spiedde de lucht af en ontwaardde de grote V die langzaam verder zuidwaarts wiekte. Het gegak van de trekkende vogels was nauwelijks hoorbaar. Hoeveel zouden het er zijn? Vijftig? Tachtig misschien?

"U bent een stadsmens?" vroeg Ruiter onverwacht.

"Ja, dat kan je wel zeggen," gaf Jan toe. "Dan weet u zeker niet wat het betekent, als de ganzen naar het zuiden vliegen?"

"Dat er vorst op komst is, niet?"

"Niet gek, maar eigenlijk niet goed. Niet helemaal, tenminste. Kijk ..." ging Ruiter op een schoolmeesterachtige toon verder, "die ganzen gaan hoe dan ook naar het zuiden. Dat hebben ze nu eenmaal in de kop. Maar ze zijn wel zo slim om te wachten tot ze een lekker rugwindje hebben. Dan kost het reizen ze namelijk niet zoveel moeite. Het gaat dus niet om de vorst, maar om de windrichting."

"Hé, dat wist ik niet."

"Toch is het zo. Kijk, dat oostenwind in deze tijd van het jaar meestal vorst met zich meebrengt, is dus eigenlijk maar een bijkomstigheid. Ja jong, dat leer je allemaal van de natuur," zei Ruiter als een tevreden leraar. "Let maar eens op, dan zie je dat het klopt."

 

"Maar om even op dat blad terug te komen, waar heeft u dat vandaan?" wilde Jan weten. Eigenlijk kon het hem weinig schelen, want er lag hier overal blad genoeg. Het blad kwam uit het middenpad.

"Dat moet er toch een beetje netjes bijliggen en eikeblad is erg geschikt omdat het groot is en op elkaar kleeft. Het waait dus niet zo gemakkelijk weg."

Zonder twijfel had Ruiter een hark, een greep en de kruiwagen uit het baarhuisje gebruikt. Hij zal dus nóg een sleutel hebben, dacht Jan.

 

"Je moet er nu onderhand wel zijn," schatte Ruiter vanaf de rand. Ik zou maar stoppen voordat je op de vorige zit ..."

Samen werkten ze het graf met schotten en loopplanken af en harkten het zand aan.

"Kan er zo wel mee door," bekeek Ruiter het resulaat.

Het gereedschap ging in de kruiwagen terug naar het baarhuisje.

"Morgen tussen de middag kom ik nog wel even kijken, dan help ik je nog wel even met dichtgooien," beloofde Ruiter.


21.

 

Na ruim een maand tastte de politie nog volledig in het duister over de moord op Schoonhoven. Op de plaats van de aanslag was geen enkel spoor gevonden, zelfs geen hulzen. Buurtonderzoek leverde evenmin enige aanwijzing op. Niemand had schoten gehoord. De dokter die het lijk had gevonden, was hoogstwaarschijnlijk de eerste geweest die op de de plek van het misdrijf betrad. Maar hem was niets verdachts opgevallen. Het lichaam kon er overigens al wel even gelegen hebben, dacht dokter Wieringa. De straat was nat, maar onder het lichaam was het asfalt nog droog geweest, zo had hij opgemerkt.

Van Ark, bij wie Schoonhoven in pension was geweest, had nooit iets ongewoons aan de man bespeurd. Hij had een meisje in de stad leren kennen, had hij onlangs verteld. Maar een naam van het lieve kind wist Van Ark niet. Kortom, de vaststelling dat het onderzoek volledig was vastgelopen, kwam niet onverwacht.


22.

 

"Heel mirakel zoals die kerel schieten kon. Ik zou het niet geloven als ik het zelf niet had gezien. We staan te posten aan een pad langs het perceel achtjarige dennen. Dat wil zeggen, ik sta zo'n metertje achter die mof. Potverdorie, wat had die vent een mirakel mooi kogelgeweertje! Maar goed, de drijvers zijn nog maar net het perceel in of er begint er een te roepen dat er  een varken naar voren gaat.

Ik fluister die mof toe, dat hij Schweine kan verwachten. Hij knikt en wat denk je? Meteen stuift er een overloper het bos uit. BANG ...."

Achter de kapstoel sprong Materman in de schiethouding, de schaar in de gestrekte linker hand vooruitstekend en de kam in de hand bij de denkbeeldige trekker, de knieën licht gebogen.

"Wat denk je? Komt er meteen een tweede op vijftig meter achteraan. Zwaait die Streip, want zo heette die, terug ... moet je kijken, zo tegen het varken in," en om duidelijk te maken wat de Duitser deed, maakte de kapper, nog steeds in de schiethouding, een snelle kwart draai ..., "BANG!"

De kam miste het oor van de man in de stoel op een haar na ...

Jans blik dwaalde naar het vervaarlijke scheermes waarmee de kapper de vorige klant had geholpen. Die mocht blij zijn, dat hij op bijtijds uit de stoel was ....

"Toen de drift afgelopen was gingen we kijken. En wat denk je? Laten allebei die varkens er liggen. Ja en niet zo maar, nee allebei een schot door het hart.  Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Heel mirakels, wat kan die kerel schieten!"

"Ach, je zult wel een beetje overdrijven, Materman. Hoe noemen ze dat ook al weer, jagerslatijn, is het niet?" sarde een van de klanten hem.

"Nee, om de dooie dood niet. Ik mag doodvallen als ik sta te liegen!"

En aangezien Materman op de been bleef, restte het gezelschap weinig anders hem op zijn woord te geloven.

"Dan liepen die varkens wel harder dan die ene bij Willem Methorst," merkte een grote kerel op die naar de naam Wout luisterde.

"Willem Methorst van de Groenendaal?" vroeg de kapper, die intussen weer aan de slag was gegaan .

"Ken je dat verhaal niet?" vroeg Wout verwonderd.

Nee, dat kende hij niet. Maar dat was ook niet zo'n wonder, want de buurtschap Groenendaal lag toch wel een kilometer of tien van Schaarsbergen af.

"Het zal in het najaar van negenendertig zijn geweest, schat ik," stak Wout van wal, "dat Willem Methorst bij mij langs kwam. Je weet dat hij op de Groenendaal jaagt. Boven Terlet," voegde hij er voor de aardrijkskundig niet zo goed onderlegden aan toe.

"Of ik zin had in een geintje. Nou, daar ben ik altijd voor te porren. Mooi. Hij vertelde daarop dat hij een goede vriend van hem 'op de varkens' had uitgenodigd. Hij had hem wijsgemaakt dat de boeren geklaagd hadden over varkens in de piepers en daar moest hoognodig wat aan worden gedaan. Voor de vriend, die een jacht had in de polder en nooit groter had geschoten dan hazen, een buitenkansje."

"Moet je opletten, Wout, nu wil ik een geintje met hem uithalen. Ik wil het hem bij zijn eerste varken niet te moeilijk maken. Ik heb er van de afgelopen zomer nog een in het vrieshuis aan de Amsterdamseweg liggen. Een mooie beer. Zat in de rogge. Als jij die eind van de middag voor mij wilt ophalen en hier heen brengen, zetten we hem rechtop in de bosrand en dan laat ik hem dat zwijn schieten."

"Ik met de vrachtwagen dat ding opgehaald. Een mooie beer, had hij gezegd ... Nou, ik had nog nooit zo'n lummel gezien! Ik heb me verdomme te barsten gebeurd aan dat ding! Maar goed, ik er dus met dat ding naar Willem. Samen hebben we hem naar het land gereden en een beetje onopvallend in de bosrand gezet. Dat was niet zo moeilijk, want hij was nog zo hard als een eik van 100 jaar. We zetten hem tegen een stok om te voorkomen dat hij zou omvallen." Hij keek de kring even rond en constateerde tevreden dat iedereen aan zijn lippen hing.

"Een half uurtje later, we zitten bij Willem in de keuken, arriveert die makker van hem.

"Potverdomme, wat ben je laat man, we zitten al een uur op je te wachten," begroette Willem hem, terwijl hij mij een knipoog gaf. Maar ze hadden toch om vijf uur afgesproken, vroeg zijn maat. Ja, dat wel, maar de boeren hadden hem de hele dag al aan z'n kop gezeurd; de zwijnen schenen verschrikkelijk huis te houden in piepers. Het barst er van. Kom op, we gaan er meteen op af. Ik bleef in de keuken achter. Nadat er geschoten was zou ik het varken met de vrachtwagen weer komen ophalen, hadden we afgesproken.

Na nog geen kwartier, BAM ... BAM, even stilte en toen weer BAM ... BAM. Daarna bleef het stil. Ik in de vrachtwagen er naar toe. Dat was schrikken ... Laat ik nou eerst denken dat die kerel Willem voor z'n donder had geschoten. Werkelijk, ik dacht dat Willem aan het doodgaan was! Dat deed hij ook, maar dan van het lachen. Hij lag voorover op z'n knieën en sloeg met zijn vuisten op de grond. Tranen biggelden hem over de wangen.

Ik dacht dat hij niet meer bijkwam. En wat denk je? Die vriend van hem zat een eindje verder op z'n reet naast het varken. Hij lachtte schaapachtig. Aan ene kant was z'n kop helemaal opgezwollen. Bij stukjes en beetjes kwam het verhaal er uit. Willem was met z'n kornuit naar het heuveltje gelopen van waar je het varken op een meter of vijftig kon zien staan.

"Laten we hier maar wachten," had Willem tegen hem gefluisterd, "wat verder ligt een wissel."

Maar die kerel wilde het varken maar niet zien staan, dus Willem hem zachtjes aanstoten en sissen: "daar staat er een, in de bosrand." Verdomd, hij zag hem ook ... Het varken stond te zekeren ... BAM ... BAM!

Maar verdomme, het varken stond nog steeds overeind!

"Je hebt hem geraakt, hij kan niet meer weg komen," had Willem hem toegesist, "geef hem er nog een, want een aangeschoten beer kan levensgevaarlijk worden." De kerel was zo geschrokken, dat hij z'n geweer overhaast weer laadde en schoot nog voordat hij het goed geschouderd had. Hij kreeg de kolf vol in zijn smoel en zag daardoor niet hoe langzaam, tergend langzaam de beer omviel.

Willem had geroepen: "Je hebt hem, hij ligt er!"

Dus die kerel er op af, met Willem in zijn kielzog ....

Volgens Willem was hij eerst even stil geweest toen hij zag wat voor 'n poets hem was gebakken, maar daarna in vloeken uitgebarsten.

En Willem, bijna even langzaam omgevallen als het varken, maar dan van het lachen, zeek in z'n broek ...."

Er werd hartelijk om het verhaal van Wout gelachen. Of het met een korrel of een kilo zout moest worden genomen, kon niemand iets schelen. 't Was gewoon een smakelijk verhaal en daar ging het per slot van rekening om. De stemming was er onderwijl goed in gekomen.

Gaart kwam met een verhaal dat volgens Wout, blijkbaar bang dat Gaart zijn succes naar de kroon wilde steken, een baard had zolang als die van de bok van vrouw Barten.

"Of van vrouw Barten zelf," klonk het droogjes uit een hoek. Gelach.

Eigenlijk had Wout wel gelijk, iedereen kende het verhaal van Gaart al lang.

Maar omdat Gaart het zo smeuïg kon vertellen, bleef het toch steeds weer aardig om te horen.

Alleen de man in de kappersstoel begon zich te roeren; hij vond het allemaal prachtig, zei hij, maar zou het wel prettig vinden als Materman door bleef knippen. Anders was hij bang dat hij er om zes uur nog zat. De rest had niet zo'n haast. Dus vreesde de man in de stoel terecht, dat het wel weer eens een latertje kon worden. Hij legde zich erbij neer, hij kon niet anders. 

Het verhaal van Gaart kwam er op neer, dat de baron een mooie vos had geschoten die aan het einde van de jachtdag netjes in het tableau werd gelegd. Terwijl het gehele gezelschap van drijvers en jagers, onder wie baron van Palland en graaf von der Goltz, zich gezellig stond te warmen aan een borreltje, of twee, drie,

was de rekel, die blijkbaar niet helemaal dood was geweest, opgekrabbeld en zat verdwaasd midden in het tableau om zich heen te kijken naar al dat dooie smakelijks om hem heen. Plotseling zag de graaf wat er aan de hand was.

"Achtung Von Pallandt," had hij geroepen, "achtung, zo direct fresst der Fuchs das ganze tableau nog auf!"

De vos was echter sneller bij z'n positieven gekomen dan de jagers. Hetgeen onder de gegeven omstandigheden niet meer zo verwonderlijk was. De rekel nam de benen voordat iemand een geweer had kunnen grijpen.

Ze lachtten allemaal, alsof ze het verhaal voor het eerst hoorden. Gaart putte er moed uit.

Maar kennen jullie die van Pieterse?

Nee. Het verhaal van Pieterse kende nog niemand. Hetgeen zoveel inhield, dat Gaart het verhaal waarschijnlijk onlangs had opgevangen en er nu een Schaarsbergse lezing bij verzon. Het zou dus wel met een karrevracht zout moeten worden genomen ....

Wout zag zijn succes verbleken.

"t Is al jaren geleden, dat de baron een relatie van hem had uitgenodigd voor een mooie jacht achter het Openluchtmuseum," stak Gaart weer van wal.

"Pieterse heette die vent. 't Was een of andere intellectueel geloof ik ...

"Een wàt?" werd er geroepen.

"Geen moeilijke woorden vanmiddag, Gaart" viel hem een ander in de rede.

"Maar hoe het ook zij," ging Gaart onverstoorbaar verder, "schieten kon ie wel. Hij legde een mooie gaffelbok neer die Pluim al een tijd op het oog had gehad. Een eerste klas  afschotbok. Het was de eerste bok die Pieterse in z'n leven schoot. De eerste reebok tenminste," verbeterde hij zich voordat iemand kans had te reageren.

"Jachthoorn erbij, takje met bloed op de hoed, je weet wel, het hele ritueel. De jachtopziener die de bok aan het ontwijden was, Van Harn, kwam naar Pieterse toe en vroeg hem: "Mijnheer, 'heb ik het goed gehoord dat dit uw eerste reebok is?"

En dan trots: "Ja, jachtopziener, dit is mijn eerste!"

"Wel mijnheer, mijn complimenten, 't is een prima bok. Maar weet u, het is hier gebruik dat iemand die z'n eerste bok schiet, de niertjes mee naar huis krijgt? Het is het lekkerste van het beest, een delicatesse. Geloof mij als ik u zeg, dat de poeliers er om vechten. Ik zal ze u straks aanreiken."

"Daar zal ik moeder-de-vrouw dan eens fijn blij mee maken," zei hij glunderend toen Van Harn hem even later de organen in bloederig vetvrij papier overhandigde.

"Dat zal u weinig moeite kosten, mijnheer," moedigde Van Harn hem grijnzend aan. Nou hadden wij al een beetje verbaasd naar het verhaal staan luisteren, want van zo'n gebruik hadden we geen van allen ooit gehoord. Maar misschien kwam dat doordat we ook nooit de afschot van een eerste bok hadden meegemaakt. Niemand kon het zich tenminste herinneren. Dus wij later Van Harn gevraagd hoe dat zat. Weet je wat die zei? "Loop maar eens mee, dan zal ik je eens wat laten zien."

Wij naar de bok. Trekt hij het vel opzij, wat zien we? Twee nieren!

"Tja," zei Van Harn, "nieren heeft ie nog steeds, hij mist alleen zijn kloten!"

"Kloten van de bok," werd er geroepen en het duurde even voordat de zaak weer tot bedaren was gekomen.

"Heeft die Pieterse er nog iets van gemerkt?" wilde Wout weten.

"Nee, helegaar niet. Hij heeft ze lekker samen met z'n vrouw opgepeuzeld. Het jaar daarop was hij weer een keer van de partij en toen heeft Van Harn hem onthuld, nadat die Pieterse in geuren en kleuren had verteld hoe lekker zijn vrouw de 'niertjes' had klaargemaakt, wat hij in werkelijkheid had gegeten.

En toen kwam het allermooiste nog," ging Gaart met betraande ogen verder. "Met een stalen gezicht zei ie: "Oh, dus dat is het geweest ... Ik ben een week lang zo in vorm geweest, mijnheer Van Harn, dat mijn vrouw er bijna niet meer van kon zitten."

"Met een stalen gezicht, zeg ik je! Zonder een spier te vertrekken!"

Zelfs Wout biggelden nu de tranen over de wangen.

 

In de vroege zaterdagavond ging Jan terug naar Materman. De zaak was intussen leeg, maar lang kon dat nog niet zijn, schatte hij.

Ze hadden het op een gegeven moment over zijn werk gekregen, dat het onderhand wel koud begon te worden op de fiets.

Daar had Materman wel wat op geweten. Hij had nog een paar konijnevelletjes in de schuur hangen. Als hij die bij de nek achter de handvatten om het stuur bond en er vervolgens zijn gehandschoende handen in stak, had hij er op de fiets prima handwarmers aan.

Wel moest hij niet vergeten eerst het dunne leer met slaolie wat soepel te maken.

"Heel mirakel, wat hebben we vanmiddag gelachen, niet?" zei de kapper meer tegen zichzelf dan tegen Jan, toen ze naar de schuur liepen om de velletjes van de spijkers te lichten.

 

Klik hier om door te gaan naar deel 2.

 

Klik hier om terug te gaan naar de Home Page.