AirborneArnhem.nl : Het Willem Tiemens Archief AA  ·  Home  ·  Over

voor meer: www.tiemens.info

EHRENFRIEDHOF ZIJPENDAAL

 

Gedurende de Tweede Wereldoorlog en enkele jaren daarna nog, heeft ten noorden van Arnhem op een landgoed dat nu de naam Schaarsbergen draagt een Duitse soldatenbegraafplaats gelegen. Deze dodenakker lag ten noordwesten van de kruising Deelenseweg – Schelmseweg, op een kleine 3 km afstand van de plaats waar nu de Oranje Kazerne ligt. De begraafplaats, die bij de Duitsers bekend stond als Ehrenfriedhof Zijpendaal, was in ons land tijdens de oorlog één van de twee (de andere lag bij Bergen op Zoom) geheel op zichzelf staande Duitse soldatenbegraafplaatsen.

Ysselsteyn

Op diverse andere plaatsen werden Duitse militairen begraven op afzonderlijke gedeelten van civiele begraafplaatsen. Kort na de oorlog nam de regering het besluit om alle Duitse gesneuvelden naar één grote verzamelbegraafplaats over te brengen. Er waren diverse argumenten voor zo’n concentratie van doden aan te voeren. Allereerst zou zo’n maatregel het beheer van de graven aanzienlijk vereenvoudigen. Dat was goedkoper; hoe minder geld aan Duitse graven besteed behoefde te worden, des te beter! Een ander argument was, dat diverse gemeenten aldus verlost konden worden van een sinistere erfenis van de Tweede Wereldoorlog, die ze als een last ervoeren. En de bevolking zou niet steeds met de graven (en de bezoekers daarvan!) geconfronteerd worden. De gekozen locatie (in de Peel, nabij Ysselsteyn) voor de verzamelbegraafplaats was ook zodanig, dat verwacht mocht worden, dat aanstoot die de burgerbevolking aan de graven zou kunnen nemen, zoveel mogelijk werd vermeden. Ook de doden van Ehrenfriedhof Zijpendaal gingen uiteindelijk naar Ysselsteyn. Daarmee zonk de eigenaardige geschiedenis van het ereveld, dat ruim acht jaar heeft bestaan, langzaam weg in de vergetelheid. Een geschiedenis die echter meer dan waar is om bewaard te blijven, al was het alleen al omdat diverse belangrijke momenten uit de oorlogsgeschiedenis hun sporen daarin zo duidelijk hebben achtergelaten.

12 mei 1940

Op vrijdag 10 mei 1940, omstreeks half elf in de morgen, arriveerden de eerste Duitsers vanuit de richting van fort Westervoort via de Johan de Wittlaan in Arnhem. Hoewel de drie bruggen die ter hoogte van het fort over de IJssel lagen tijdig waren opgeblazen, had de veel te licht bewapende bezetting van het fort een snelle Duitse oversteek van de rivier niet kunnen verhinderen. In een korte, hevige maar ongelijke strijd sneuvelden 14 Nederlandse militairen. De vijandelijke invasie van Arnhem verliep verder zonder noemenswaardige incidenten en deed onwerkelijk aan.

De acte waarin de grond voor van Ehrenfriedhof Zijpendaal ter beschikking werd gesteld

De voorhoede van de Duitsers trok verder door naar het westen om even voorbij Wageningen op een volgende hindernis te stuiten, die niet zo gemakkelijk te nemen zou zijn: de Grebbelinie. In die versterkte verdedigingslijn bood het Nederlandse leger hardnekkig tegenstand. Ook op 12 mei 1940 nog. Daarentegen maakten de Duitse eenheden die door Brabant naar Rotterdam oprukten, een snelle opmars. Op zondag 12 mei brachten zij het contact tot stand met de parachutisten die twee dagen eerder bij Rotterdam waren afgeworpen. Maar in Rotterdam was de weerstand van de Nederlanders tot ongerustheid en ergernis van de Duitse legerleiding nog allerminst gebroken. Ook de Afsluitdijk was door de hardnekkige tegenstand die vanuit Kornwerderzand werd geboden, nog niet bruikbaar. Op 14 mei zou de Luftwaffe met het bombardement op Rotterdam Nederland op de knieën dwingen.

Op 12 mei 1940 vorderden de Duitsers de School met de Bijbel in Schaarsbergen ten behoeve van de legering van ruim 300 Duitse soldaten. Ze zouden er tot 20 mei blijven. Wanneer precies en op welke wijze het contact tussen de bezetter en het gemeentebestuur van Arnhem tot stand kwam, is niet meer te achterhalen. Maar vast staat, dat er op 12 mei 1940 tussen beide al een afspraak was gemaakt over het beschikbaar stellen van een stuk grond, dat de gemeente met spoed als begraafplaats voor gesneuvelde Duitsers moest inrichten. Op die dag namelijk (het was zondag, er was blijkbaar geen tijd te verliezen!) ondertekenden de eigenares van de grond waarop het ereveld zou worden aangelegd, Alwina gravin Von der Goltz – baronesse Brantsen, en haar echtgenoot Karel Leopold Eugen graaf von der Goltz, een verklaring waarin zij de gemeente een perceel grond ter beschikking stelden ten behoeve van ‘de aanleg van een begraafplaats voor gevallen Duitsche militairen’. De grond zou wel eigendom van de familie Von der Goltz blijven, zo werd bepaald.

Wie aan de zijde van de gemeente op het idee kwam om de Duitse graaf en zijn echtgenote te vragen een stuk van hun terrein beschikbaar te stellen voor de inrichting van de soldatenbegraafplaats, is niet bekend. Maar hij zal wel vermoed hebben, dat de graaf, een gepensioneerd Generalmajor en vleugeladjudant van de naar ons land uitgeweken Kaiser Wilhelm II, een dergelijk verzoek niet naast zich neer kon en wilde leggen. Dat zou immers indruisen tegen zijn soldateneer. Hoewel ook de gravin van mening was dat de Duitse doden een waardige laatste rustplaats dienden te krijgen stond zij – zo is bekend – haar grond met gemengde gevoelens af. Geen wonder, want in tegenstelling tot haar man, was Alwina, afkomstig uit een om zijn oranjegezindheid bekend staand geslacht, fel anti-Duits. "Ze kunnen hun kerkhof krijgen, als ze er maar zorgen dat het snel vol komt," zo schijnt ze haar toestemming te hebben toegelicht. Hoe gevoelig de kwestie van het Ehrenfriedhof in de familie ook mag hebben gelegen, na de beslissing werd er niet meer over gepraat. De familie hield zich strikt aan de oude, vaste stelregel, dat het niet betaamde te praten over een dienst die men een ander had bewezen.

Generalmajor a.D K.L.E Graf von der Goltz(r) treedt voor het laatstop in zijn rol van vleugeladjudant van Kaiser Wilhelm II. Bij diens uitvaart (25.06.1941) houdt hij het kussentje vast waarop de maarschalksstaf van de keizer ligt

De begraafplaats

De heer H.J. Reijnders, zoon van tuinbaas A. Reijnders die met zijn gezin woonde in het houten huisje naast de zuidelijke inrit van het landgoed Gulden Bodem (de woonplaats van de Von der Goltz'en), herinnert zich, dat de rentmeester van het echtpaar Von der Goltz – Brantsen, A.H. Tiemens, zijn vader een dag of twee na de Duitse inval kwam vragen om met hem en nog twee heren mee te gaan, om het perceel voor de soldatenbegraafplaats ter plekke uit te zetten. De twee andere heren bleken S.H. Frederiks, Directeur van de Dienst van de Reiniging, Ontsmetting en Landelijke Eigendommen der Gemeente en een medewerker van hem te zijn. Ik veronderstel dat de aanleg en inrichting van de begraafplaats met grote voortvarendheid zijn uitgevoerd, want de Duitsers zaten te springen om een ereveld waarin ze hun doden kwijt konden. Wat niet betekende, dat ze even minder op het aanzien van de begraafplaats letten. In tegendeel. In zijn brief van 24 juni 1940 vraagt de Oostenrijker Dr. Schneider, Beauftragter des Reichskommissars für die Provinz Gelderland aan Arnhems burgemeester Bloemers voldoende gemeentepersoneel beschikbaar te stellen om te beginnen met het toonbaar maken van de begraafplaats. Die moest er onberispelijk komen bij te liggen. Vijf dagen later antwoordde Bloemers, dat de inspecteur van de Volksgezondheid hem toestemming had verleend voor het aanbrengen van de bedoelde veranderingen aan de begraafplaats. "Voor de hieraan te verrichten werkzaamheden wordt gaarne gemeentepersoneel beschikbaar gesteld", aldus Bloemers. Zou de gevolmachtigde dezelfde sarcastische ondertoon in deze zin hebben ervaren, die wij er in horen? Dat de begraafplaats er aanvankelijk niet zo netjes bij lag, herinnert ook mevrouw Hagelen zich nog. Zij woonde in die tijd nog als Elly van Dort met haar ouders dicht bij het N.H. Diaconessenhuis in Arnhem.

Het N.H. Diaconessenhuis was Res. Kriegslazarett Arnheim

In het Diaconessenhuis lagen veel gewonde Duitsers, waarvan er kort na de capitulatie nog diverse overleden. Elly van Dort fietste toen eens met een vriendin ter hoogte van de kruising van de Deelenseweg en de Schelmseweg, waar ze werden ingehaald door een vrachtwagen, die even verder linksaf sloeg en het bos inreed. Op de vrachtwagen stonden een stuk of zes ruwhouten kisten. Nieuwsgierig geworden, volgden de meisjes behoedzaam de vrachtwagen. Ze kwamen weldra bij een kaal stuk zandgrond waarin een geul gegraven was. Naast de geul lag een dijk zand. Vanaf veilige afstand keken ze toe. De kisten werden van de vrachtwagen geladen en naar de geul gebracht, waar ze naast elkaar werden ingezet. "Het was eerder nog een kwestie van aanschuiven", aldus mevrouw Hagelen. Aan weerszijden van de geul stelden zich leden van een erepeloton op om als saluut aan de doden in de lucht te schieten. De Duitsers waren zeer gesteld op een soldatenbegraafplaats die er onberispelijk uitzag. Dat blijkt onder meer uit het bestaan van een voorschrift dat tot in detail aangeeft hoe een Ehrenfriedhof aangelegd behoorde te worden. Zijpendaal werd een Waldfriedhof in de zin van het voorschrift. Het werd beplant met jonge sparren en omzoomd door berken. Om de begraafplaats werd bovendien een hekwerk van berkenstammetjes geplaatst. Het bospad dat van de Deelenseweg naar de begraafplaats voerde, kreeg een verharding. Een dame die het Waldfriedhof tijdens de oorlog enkele malen bezocht, gaf de volgende beschrijving daarvan: "Het was een ideale plek en heel lieflijk aangelegd."

Oberstleutnant Wolfgang Falck was een geregelde gast op het Ehrenfriedhof Zijpendaal

De voormalige Oberst Wolfgang Falck, die als commandant van Nachtjagdgeschwader 1 vanaf het vliegveld Deelen het bevel voerde over zijn eenheid, schreef in 1985: "leider mussten wir auch öftern auf den hübschen kleinen Friedhof gehen, der, von Deelen kommend, vor Arnheim liegt, um unsere gefallenen Kameraden zu beerdigen". Kortom, het Ehrenfriedhof Zijpendaal moet, toen het eenmaal voor elkaar was, in hoge mate hebben beantwoord een het ideaalbeeld dat de Duitsers van zo’n oord hadden.

De begrafenissen

Tot 17 september 1944, de dag waarop de eerste luchtlandingen bij Arnhem plaatsvonden die het begin van de Slag om Arnhem aankondigden, begroeven de Duitsers hun doden altijd met militaire eer. Tenzij ze zich van het leven hadden beroofd. Als het even kon, werd de rouwstoet voorafgegaan door een militair muziekkorps. Ofschoon her Ehrenfriedhof betrekkelijk afgelegen lag, bleven de begrafenissen door de burgerbevolking meestal niet onopgemerkt. Vooral op de jeugd oefenden ze een grote aantrekkingskracht uit. Maar ook ouderen wilden nog wel eens een kijkje gaan nemen als een stoet richting Zijpendaal trok. De heer C.A. Greep - toen nog scholier - trok samen met zijn broer dikwijls richting begraafplaats. Bij voorkeur na de begrafenis. Was de plechtigheid achter de rug en iedereen weer verdwenen, dan probeerden zij hun zakken te vullen met de hulzen die het erepeloton had achtergelaten. "Soms lukte het en ging je met een broekzak vol buit terug, soms werd je gesnapt en kon je de hulzen weer afgeven", aldus de heer Greep. De heer L.P.J. Vroemen staat nog helder voor de geest hoe hij indertijd als schooljongen heeft staan kijken naar een begrafenisstoet van wat een prominente Duitser moet zijn geweest. De kist werd op een affuit vervoerd. Over de kist lag niet, zoals gebruikelijk, de hakenkruisvlag, maar de vlag van de Wehrmacht. In de stoet liepen veel hoge militairen mee.

 

Major Egmont Prinz zur Lippe Weissenfeld en Major Heinrich Prinz zu Sayn Wittgenstein, beiden zeer succesvolle nachtjagerpiloten, werden begin 1944 onder overweldigende belangstelling en met veel ceremonieel op Zijpendaal begraven

Familie Van Westeneng, bewoners van de boerderij Wapen van Brantsen aan de Schelmseweg die op een steenworp afstand van de begraafplaats lag, was het rumoer waarmee de teraardebestellingen doorgaans gepaard ging, welhaast tot de alledaagse geluiden gaan horen. De Van Westenengs hadden geen enkele interesse voor wat de Duitsers zo kort achter hun boerderij uitvoerden. Slechts eenmaal bezorgde een begrafenis landbouwer J. van Westeneng last. Dat was op een zomerdag. Er sliepen gedurende de zomervakantie vier meisjes uit Rotterdam (‘bleekneusjes’) bij Van Westeneng in het hooi. Deze kinderen hoorden op een gegeven ogenblik muziek en vroegen wat er aan de hand was. Van Westeneng raadde hen aan om zich te haasten, als ze er nog wat van wilden zien. De meisjes vertrokken op een holletje in de richting van waaruit de muziek kwam. Nu had Van Westeneng een geit, die bijzonder mak was en daarom los over het erf mocht rondlopen. Het beest volgde haar tijdelijke speelkameraadjes naar de begraafplaats. Na de plechtigheid kwamen de kinderen terug, maar zonder geit. Het werd de eigenaar van het beest al snel duidelijk, dat de makke geitin vijandelijke handen was gevallen; voor haar leven moest gevreesd worden! Wilde hij het dier nog levend terug zien, dan was snel handelen geboden. Al spoedig vernam Van Westeneng, dat zijn geit elders in Schaarsbergen gesignaleerd was. Via via wist hij het uiteindelijk weer terug te krijgen.

Bericht uit de Arnhemsche Courant van 17.02.1944

Graaf Von der Goltz toonde zich begaan met zijn dode landgenoten. Hij liet zich regelmatig op het Ehrenfriedhof zien, zeker wanneer er een prominente Duitser ten grave gedragen moest worden. Hij was dan gekleed in zijn generaalsuniform van het keizerlijke leger, compleet met de typische piekhelm. Ter gelegenheid van de jaarlijkse Heldengedenktag (16 maart of de laatste daaraan voorafgaande zondag) liet hij ook altijd een krans op Zijpendaal plaatsen. De gravin mocht daar onder geen voorwaarde lucht van krijgen. Gezien haar oranjegezindheid zou ze daar geen genoegen mee nemen! En aan moeilijkheden had de graaf geen behoefte. De rentmeester moest dan, buiten medeweten van de gravin, bij de Schaarsbergse smid Matser een ijzeren hoepel met een doorsnede van ± 1 m bestellen. Op de rekening die Matser voor het werk bij Tiemens indiende, mocht hij vanzelfsprekend niet zetten, dat het om een hoepel voor een krans ging. 'Wegens reparatie aan hekwerk' of iets dergelijks moest hij er dan maar op zetten. De tuinbaas moest de hoepel optuigen met dennengroen (waar boswachter Jansen voor zorgde) en bloemen, waarna het ding ongezien door de gravin, naar het Ehrenfriedhof moest worden gesmokkeld. Behalve met zijn dode landgenoten, toonde de graaf zich ook begaan met de levende. Hij schuwde het gezelschap van Duitse officieren niet en bezocht ook regelmatig het N.H. Diaconessenhuis, dat de Duitsers tot Reserve Kriegslazarett hadden gepromoveerd.

De gravin

Hoe anders was het met de gravin gesteld. Had ze er op 12 mei 1940 al geen geheim van gemaakt, dat ze niets op had met de Duitsers, ook in de loop van de oorlog stak ze haar gezindheid niet onder stoelen of banken. Elk jaar op Koninginnedag (31 augustus) speldde ze zich een opvallende, oranje corsage op en liet ze zich vervolgens in een rijtuig door Arnhem rijden. Een daad waarmee ze bij velen respect afdwong. Als aardige bijzonderheid valt te vermelden, dat ze de gouden speld in de vorm van een W, had gekregen van de Duitse keizer. Op de 31ste augustus was dat niet de W van Wilhelm, maar die van Wilhelmina! Dat de Duitsers haar lieten begaan, lag waarschijnlijk niet zozeer aan de omstandigheid dat ze gehuwd was met de gepensioneerde Duitse generaal Graaf von der Goltz, als wel aan het feit, dat de familie Von der Goltz in Duitsland zeer veel aanzien genoot.

Hetgeen mijn overgrootvader op 27 augustus 1914, kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aan een van zijn kinderen schreef, illustreert dat goed: "In de courant lees ik dat generaal Von der Goltz benoemd was tot Gouverneur-generaal van België. Dat is een achterneef, de bekende Pasja, die de Turken heeft gedresseerd." Omstreeks 1 mei 1942 was de wens die de gravin bij de beschikbaarstelling van haar grond had uitgesproken, in vervulling gegaan. De begraafplaats was vrijwel vol.

Op deze foto is het tweede grafveld (geheel links, beneden het midden) duidelijk te zien. Het eerste ligt daarboven, in de schaduw van de bosrand. In het terrein rechts van de begraafplaats is een batterij luchtdoelgeschut ingegraven (12.09.1944). De weg die in de rechterbovenhoek uitkomt, is de Schelmseweg

De aanleg van de noodzakelijke uitbreiding geschiedde volgens hetzelfde ontwerp als van het eerste grafveld. In het midden daarvan liep een breed pad naar achteren. Aan weerszijden van het pad lagen de graven, in rotten van drie. Vijf rotten vormden een blok van 15 graven. Aan het einde van het pad verbond een halve cirkel van graven de verbinding tussen de twee rijen. Rond het middelpunt van de halve boog op het eerste grafveld lag een groepje van vijf graven van dragers van het Ritterkreuz, de hoogste militaire onderscheiding die Duitse soldaten konden verwerven. Het tweede grafveld, dat plaats bood aan 274 doden, moet – zoals hierna zal blijken – op 16 september 1944 ook vrijwel vol zijn geweest.

17 September 1944 en daarna

Noodgedwongen gaven de Duitsers vanaf 17 september 1944 hun stijlvolle begrafenissen op. Erepelotons konden niet meer gevormd worden omdat de mannen wel wat anders te doen hadden. Bovendien was de aanvoer van doden veel te hoog om nog wat werk van een begrafenis te kunnen maken. Honderden gesneuvelde Duitsers en Nederlandse SS-ers die tijdens de Slag om Arnhem het leven verloren, werden niet eens meer naar Zijpendaal gebracht. Ze werden begraven waar ze vielen.

Generalmajor Friederich Kussin, de garnizoenscommandant van Arnhem, kwam op zondagmiddag 17 september 1944 op de Utrechtseweg in Oosterbeek in zijn dienstauto voor de Britse parachutisten terecht. Hij en de twee andere inzittenden van de auto (Unteroffizier Max Köster en Gefreiter Josef Willeke) overleefden het niet. Zij werden na afloop van de Slag om Arnhem op Zijpendaal begraven

In de geschiedenis van het Ehrenfriedhof is ook de 18e september 1944 een gedenkwaardige dag. Opgewonden kwam de gravin ’s ochtends boswachter C. Pluim roepen. Pluim woonde, sinds hij uit zijn woning nabij vliegveld Deelen was gejaagd, met zijn gezin in het koetshuis op het landgoed Gulden Bodem. Ze vertelde dat de graaf de vorige dag veel last van kiespijn had gehad en iets tegen de pijn had ingenomen. Ze was bang dat hij teveel had ingenomen. Pluim spoedde zich naar de eerste verdieping van het grote huis. Hij vond er de graaf dood in bed. Hij was zelfs al koud. De vraag was vervolgens waar een kist vandaan gehaald moest worden. In Arnhem werd hevig gevochten. Nu wilde het toeval, dat in een huisje naast een boerderij in de buurt een voormalig meubelmaker, een zekere Leeman, woonde. En Pluim had nog een partijtje nieuwe eikenhouten planken in de schuur staan. De kist die Leeman van deze planken viel echter zo zwaar uit, dat de 80-jarige graaf er beneden ingelegd moest worden. Hij zou het misschien in stilte wel gewenst hebben, maar de graaf werd niet op het Ehrenfriedhof begraven.

K.L.E. graaf von der Goltz (l) en de gevolmachtigde van de Rijkscommissaris voor Gelderland Dr. E. Schneider wonen op 20 april 1941 een concert bij dat in Musis Sacrum wordt gegeven ter gelegenheid van de verjaardag van de Führer

De omstandigheden (de Slag woedde in volle hevigheid) waren er ook niet naar, dat een ordelijke begrafenis op het kerkhof Vredeoord in Schaarsbergen mogelijk was. Daarom werd ervoor gekozen de graaf op het landgoed te begraven, niet ver van het huis. De begrafenis werd bepaald op 21 september. De hervormde predikant van Schaarsbergen, Dr. J.H. Wessel, ondernam de niet ongevaarlijke tocht naar Het Jachthuis om de plechtigheid te leiden. Nu was donderdag 21 september 1944 ook de dag waarop het treffen van de strijdende partijen in het Arnhemse luchtruim een climax bereikte. Ook het luchtdoelgeschut dat achter de soldatenbegraafplaats stond liet zich niet onbetuigd. Tot driemaal toe moest de begrafenisstoet halt houden om dekking te zoeken voor rondom inslaande kogels en scherven. Het verhaal gaat, dat de gravin bleef staan, terwijl de overige leden van het gezelschap op de grond lagen. Het moet een bizar toneel zijn geweest. Tegen het voorstel van ds. Wessel "om het kort te houden" maakte geen der aanwezigen bezwaar. Aldus geschiedde. Ook de 19e september 1944 is een dag die opgetekend dient te worden in de annalen van Zijpendaal. In de loop van die dinsdag namelijk stortte een Brits transportvliegtuig, dat deelnam aan de bevoorrading door de lucht van de Eerste Britse Luchtlandingsdivisie, neer op de grens van de soldatenbegraafplaats. Vier bemanningsleden van de C-47 (‘Dakota’) KG388 van No. 575 Sqn. vonden de dood. Hun stoffelijke overschotten werden tijdelijk begraven aan de andere kant van het pad waaraan het Duitse ereveld lag. Na de oorlog zijn ze overgebracht naar het Airborne Kerkhof in Oosterbeek. Tot in de eindfase van de oorlog zijn er gesneuvelden op Zijpendaal begraven. Met de komst van de bevrijding op 15 april, was het Ehrenfriedhof meteen Ehrenfriedhof af. Wat bleef, was het moffenkerkhof, dat spoedig in verval, maar zeker niet in onbruik raakte.

Na de oorlog

Het bestuur van de vernielde, geplunderde en ontvolkte stad Arnhem zag zich na de bevrijding voor tal van problemen gesteld die op korte termijn om een oplossing vroegen. Een van die problemen was de aanwezigheid in en om de stad van talloze veldgraven van Britse en Duitse gesneuvelden. Overal waren ze te vinden, in tuinen, in plantsoenen, langs wegen, bij ziekenhuizen, op kazerneterreinen. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid was een spoedige ruiming geboden. Uit een circulaire van 23 mei 1945 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan burgemeesters weten we, dat aanvankelijk de Dienst Identificatie en Berging van het Rode Kruis de aangewezen instantie met het alleenrecht op het bergen en identificeren van gesneuvelde militairen. Uit de leden van deze organisatie en/of E.H.B.O.-ers mochten plaatselijke groepen worden geformeerd, die van het Rode Kruis een opleiding zouden ontvangen voor dit speciale werk. In Arnhem had de E.H.B.O.-ploeg van de Luchtbeschermingsdienst (LBD) van de stad al de nodige ervaring opgedaan in het bergen en identificeren. De leider van de ploeg, Ir. Van Waegeningh, had dit werk ook aan de Grebbe verricht. Het gemeentebestuur aanvaardde de diensten van de LBD-ploeg toen Van Waegeningh die aanbood. Naar schatting 548 Duitsers brachten ze vervolgens naar Zijpendaal. Ze begroeven hen daar in tweepersoons graven. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, was de begraafplaats aan het eind van de oorlog al vol. De pertinente weigering van de gravin om zelfs maar één vierkante meter grond voor de hoognodige uitbreiding beschikbaar te stellen, maakte het werk van de mensen van Van Waegeningh er niet eenvoudiger op.

De ruiming

Op 22 mei 1946 stelde het Hoofd van de Dienst van de Identificatie en Berging alle burgemeesters via een circulaire de vraag, of zij deze dienst met enige spoed een zo nauwkeurig mogelijke opgave wilden doen van alle in hun gemeenten aanwezige afzonderlijke massagraven van Duitse militairen. De opgave was nodig vanwege binnen afzienbare tijd door hogerhand te nemen maatregelen, verband houdende met deze in ons land aanwezige graven. Met de te nemen maatregelen werden plannen bedoeld om de gesneuvelde Duitse militairen over te brengen naar een centrale begraafplaats in de Peel, zo blijkt uit de brief die de burgemeester van Arnhem op 14 januari 1947 aan zijn collega van Rheden stuurde.

De stenen van deze graven van geïnterneerde Duitse militairen, die in 1918 waren overleden aan de Spaanse Griep, werden weggehaald en als decoratie op het nieuwe Ehrenfriedhof Zijpendaal geplaatst. Het leidde daar bij de ruiming tot veel verwarring

Van deze plannen werd in oktober 1947 ook de directeur van de Dienst van de Reiniging, Ontsmetting en Landelijke Eigendommen der Gemeente op de hoogte gesteld in een bespreking met het Hoofd van Afdeling B 6 van de Gravendienst. En omdat de gravin hem al diverse malen te kennen had gegeven dat het haar "hoogst aangenaam" zou zijn wanneer de begraafplaats werd opgeheven, maakte hij de burgemeester er opmerkzaam op, dat de mogelijkheid bestond de stoffelijke overschotten naar de Peel te laten overbrengen. Een verzoekschrift daartoe aan de Minister van Oorlog was voldoende om de zaak aanhangig te maken. Ruim twee weken later ging zo’n verzoekschrift de deur uit. Er stond in dat het om ongeveer 740 graven ging. Voor alle zekerheid besloten B & W hun brief met de opmerking, dat ze van de veronderstelling uitgingen, "dat deze overbrenging plaats heeft zonder dat daarvoor kosten door de gemeente moeten worden gemaakt".

De wel wat al te lage schatting van het aantal graven, werd overigens wel in een schrijven van 18 november 1947 bijgesteld: "Behalve met dit aantal, moet ook nog rekening worden gehouden met ongeveer 450 op dezelfde begraafplaats aanwezige graven". Daarmee steeg het aantal graven tot ongeveer 1.200. Dat het om veel meer doden ging, werd niet vermeld. Kort hierop liet het Ministerie weten dat het Hoofd van de Dienst van Identificatie en Berging met het oog op het grote aantal uit te voeren urgente opdrachten, voorshands nog geen tijdstip kon bepalen waarop hij de begraafplaats zou kunnen laten ruimen. En: de opgravings- en overbrengingswerkzaamheden zouden op kosten van het Rijk worden uitgevoerd. Op 14 juli 1948 kwam het verlossende bericht. Het hoofd liet de burgemeester weten, dat hij maatregelen had getroffen om in de loop van augustus tot de verlangde ruiming over te gaan. De stoffelijke overschotten zouden naar de Duitse verzamelbegraafplaats in Ysselsteyn worden overgebracht. Nadat de noodzakelijke administratieve regelingen waren getroffen en formaliteiten waren vervuld (de uitbetalingen aan de graafploeg zouden via de gemeentekas lopen en de burgemeester moest zijn formele goedkeuring aan de opgravingen en overbrengingen hechten), ging op Zijpendaal op 2 augustus 1948 de eerste spade de grond in. Al spoedig kwam reserve kapitein J.W.H. Haverman, onder wiens leiding de opgravingen geschiedden, tot de slotsom dat er een chaos heerste op Zijpendaal. Hij legde het graafwerk stil. Eerst nadat de ligging van de graven in kaart was gebracht, werd het voortgezet. Op 7 september 1948 kon Haverman het volgende rapporteren: "Het is thans mogelijk een overzicht te geven van de werkzaamheden die verlopen volgens de plattegrond, een kaartsysteem van de gemeente en lijsten van het M.v.O en het Rode Kruis. Van dit geheel kan gezegd worden, dat het allerminst volledig is (plm. 350 graven worden nergens vermeld) en niet steeds overeenkomstig de werkelijkheid (ledige graven)." Naar zijn ruwe schatting moesten er een 1.750 doden liggen, waarvan er op 4 september 1948 439 waren opgegraven. Van het nog resterende aantal dacht Haverman er nog een 800 te moeten identificeren. Omdat later bleek, dat er in sommige tweepersoons graven slechts één lichaam lag, zal het uiteindelijke totaal aantal iets onder 1.750 zijn uitgekomen. Volgens de administratie zouden er voorts nog een twintigtal uitsluitend met letters gemerkte graven aanwezig zijn van Duitsers waarvan de naam bekend was. Tot dat moment waren er echter nog maar 4 van deze graven teruggevonden. Voorts was het niet eens zeker of de aanwezige grafaanduidingen wel juist waren. Een deel van de kruisen werd pas later geplaatst, terwijl enkele kruisen na zware regenval weggespoeld bleken en daarna maar ergens waren neergezet. Kortom, het was een rommeltje op Zijpendaal.

Ook Gefreiter Josef Willekes stoffelijke resten werden naar Ysselsteyn overgebracht. In het graf links van het zijne ligt Generalmajor Friederich Kussin, aan de andere kant Unteroffizier Max Köster

Achter de navolgende passage uit het rapport van Haverman ging zonder twijfel veel tragiek schuil: "Het is opmerkelijk hoeveel familieleden van op het kerkhof begraven voormalige Nederlanders thans, komende uit alle hoeken van het land, trachten het terrein te betreden. Vaak betreft het een eerste bezoek aan het graf, hetgeen geweigerd wordt. Meestal is het de bedoeling te weten te komen of overbrenging naar de woonplaats mogelijk is." (Met ‘voormalige Nederlanders’ werden die landgenoten bedoeld, die in Duitse krijgsdienst waren getreden en op grond daarvan hun Nederlanderschap hadden verspeeld. – WT). In die tijd kwamen ten stadhuize ook tal van brieven uit Duitsland binnen, geschreven door ouders die vertwijfeld zochten naar de laatste rustplaats van hun zonen. Op 18 september 1948 was het aantal opgegraven lijken gestegen tot 562. Ter bevordering van een ordelijke ontruiming werd in de week van 13-18 september begonnen met de opgraving van Duitsers, die de E.H.B.O.-ploeg van de LBD eerder had begraven. Naar weldra bleek, stemden de gegevens uit de administratie van de begravers ook al niet meer overeen met de bevindingen van de opgravers. "In de administratie LBD staan omtrent de in die graven te vinden personen bijzonderheden vermeld, die op het lijk niet meer aangetroffen werden. Door ons kan uit niets geconcludeerd worden, dat op de lijsten met naam of identiteitsplaatje genoemden inderdaad in de graven liggen. Vermoed wordt, dat de naam op een kruis op het originele veldgraf stond en op Zijpendaal omwille van de uniformiteit vervangen werd door een nummer. Evenzo wordt verondersteld, dat de LBD de identiteitsplaatjes (hele of halve) van het lijk heeft verwijderd. (…) Wel vonden wij op sommige lijken halve identiteitsplaatjes, die waarschijnlijk door de LBD over het hoofd zijn gezien en dus niet vermeld werden door die dienst."

Eerst 40 jaar later zou blijken, dat niet alle schuld in de schoenen van de LBD geschoven mocht worden. Vondsten van identiteitsplaatjes, gedaan door zogenoemde Tweede Wereldoorlogarcheologen in de grond van het voormalige Zijpendaal, tonen aan dat ook de Dienst Identificatie en Berging wel eens een steekje liet vallen. In zijn rapport van 16 oktober 1948 sprak Haverman als zijn oordeel uit, dat aan de administratie van de E.H.B.O.-ploeg van de LBD geen enkele waarde meer gehecht kon worden.

Enkele van de identiteitsplaatjes, die na meer dan veertig jaar uit de bodem van het voormalige Ehrenfriedhof Zijpendaal kwamen . . .

Het is evident dat deze ploeg door zijn slordigheid gegevens verloren heeft laten gaan, die van essentieel belang waren voor de identificatie van de doden. Mede daardoor moest het identificatiewerk nog tientallen jaren op Ysselsteyn worden voortgezet. Op 12 februari 1949 waren de opgravers van Haverman klaar met hun lugubere werk. Met de lonen en sociale lasten voor de 11 mannen en met de administratiekosten van de gemeente Arnhem was bij elkaar een bedrag van ƒ 20.153,83 gemoeid geweest. Volgens afspraak werd dit bedrag tot de laatste cent door het Rijk vergoed. De Dienst Reiniging, Ontsmetting en Landelijke Eigendommen der gemeente had bij de aanvang van de opgravingen al veel bruikbaar materiaal van de begraafplaats weggehaald. Er restten nog enkele heggen en een verhard pad om te verwijderen. Toen ook dat werk was uitgevoerd, werd het perceel ingeplant met douglasdennen en weer teruggegeven aan de gravin.

Het laatste bedrijf

De gravin woonde na de oorlog in betrekkelijke afzondering en tot op hoge leeftijd in Het Jachthuis op het landgoed Gulden Bodem. Alwina gravin von der Goltz – baronesse Brantsen overleed op 22 april 1957 in de hoge leeftijd van 88 jaar. Overeenkomstig haar wens werd haar kist op een oude boerenkar, voor de gelegenheid geleend bij het naburige Nederlands Openluchtmuseum, van Het Jachthuis naar het kerkhof Vredeoord in Schaarsbergen gereden. Een tocht van een kilometer of vier. Zij wilde niet worden bijgezet in de grafkelder van de familie Brantsen, maar verkoos de achterzijde van de heuvel waarin de grafkelder ligt. Op 17 december van datzelfde jaar werden ook de stoffelijke resten van de graaf van de Gulden Bodem overgebracht naar Schaarsbergen. Wie nu langs de witte slagboom aan de Deelenseweg, even voorbij de kruising met de Schelmseweg, het landgoed Schaarsbergen betreedt, zal merken dat het pad dat het bos in voert, veel puin bevat; restanten van de verharding uit de tijd dat dit de toevoerweg was naar het Ehrenfriedhof. Waar het pad naar rechts buigt, stonden indertijd aan de linkerzijde een vlaggenmast en een keet. De douglasdennen uit 1949 zijn inmiddels volgroeid. Verder valt uit niets meer af te leiden wat hier ooit aan de hand is geweest.

Alleen de Tweede Wereldoorlogarcheologen wisten na tientallen jaren de plaats nog feilloos te vinden en zochten die met hun metaaldetectors heimelijk af. Het feit dat zij meer dan 10 identificatieplaatjes hebben opgegraven, geeft wel aan dat de ruiming in 1948-1949 niet zo zorgvuldig werd uitgevoerd.

Wat er zo al na meer dan veertig jaar nog zoal op en nabij de voormalige Duitse soldatenbegraafplaats werd gevonden: een naoorlogs zinken kruis voor een gesneuvelde Duitser, helm, bestek, beslag van een kist en de sluiting van het harnas van een geallieerde parachute. Dit laatste voorwerp is zonder enige twijfel afkomstig uit de Dakota die op 19 september 1944 de rand van de begraafplaats neerstortte

Klik hier om terug te gaan naar de Home Page.