voor meer: www.tiemens.info
ERE WIE ERE TOEKOMT
"Wie vóór de Tweede Wereldoorlog de Stationsweg te Oosterbeek afliep, zag, als hij aan het eind was gekomen, aan de overkant van de Utrechtse Straatweg een groot gebouw liggen: Hotel Schoonoord."
Aldus begint mevrouw Hendrika ('Riek') van der Vlist haar boek, dat in 1975 voor het eerst werd uitgegeven en in 1984 een welverdiende herdruk beleefde. Het is een bewerking van het dagboek dat de Oosterbeekse onderwijzeres over de periode september 1944 tot mei 1945 heeft bijgehouden. De dramatische gebeurtenissen die zich in en rond het chique hotel van haar vader tijdens de Slag om Arnhem voltrokken, staan in het boek centraal. In het navolgende zal dat echter het geval zijn met de bescheiden schrijfster zelf. Omdat zij het verdient.
Het chique Hotel Schoonoord aan de Utrechtseweg in Oosterbeek
Van hotel tot noodhospitaal
Vóór september 1944 was de oorlog al niet onopgemerkt aan het befaamde hotel Schoonoord in Oosterbeek voorbijgegaan. In de loop van 1943 werd het gevorderd door de Wehrmacht en sindsdien was het een komen en gaan van Duitse militairen. Vader J. van der Vlist, sinds 1921 eigenaar van het etablissement, had menigmaal met lede ogen moeten aanzien hoe luidruchtige en ongenode gasten met medeneming van allerlei hoteleigendommen, waaronder zelfs matrassen, vertrokken.
Een situatie waaraan op zondag 17 september 1944 een abrupt einde kwam, al raakte hij daardoor van de regen in de drup. Zware bombardementen en beschietingen in de omgeving luidden de luchtlandingen in welke later die dag tussen Ede en Arnhem zouden plaatsvinden. De Duitsers verdwenen spoorslags uit Schoonoord. De geruchtenstroom kwam op gang, maar het duurde nog tot de volgende dag alvorens de eerste Engelse militairen passeerden en men zich bevrijd waande. Rond het middaguur van de 18e september kwam een Engelse legerarts informeren of het hotel binnen een uur in gereedheid gebracht kan worden als noodhospitaal. Als vanzelfsprekend stemde de heer Van der Vlist toe en met man en macht ging men aan het werk. Maar voordat de noodzakelijke schoonmaak en de inrichting gereed waren, stroomden de gewonden al binnen. Eerst Britten, maar wat later ook Duitsers en Polen. Velen waren er slecht aan toe en hadden dringend verzorging nodig. Met een even grote vanzelfsprekendheid als waarmee de heer Van der Vlist zijn hotel ter beschikking stelde, stak zijn dochter Hendrika de handen uit de mouwen als gewondenverzorgster.
Van onderwijzeres tot gewondenverzorgster
± 1943: Riek van der Vlist wordt door twee van haar leerlingen uit de Mariaweg van huis naar de Wilhelminaschool begeleid. Links Dikkie van Ginkel die, omdat hij bij de familie Nijholt in huis was, Dikkie 'Nijholt' werd genoemd, rechts Jan Bouwman (foto: Jan Bouwman, Oosterbeek)
Vanaf die maandagmiddag draaide alles in Schoonoord, dat spoedig overvol was, om de gewonden. In een provisorisch ingerichte operatiekamer werden de spoedeisende chirurgische ingrepen verricht. De omstandigheden waaronder werd gewerkt, verslechterden met de dag. Behalve dat de elektriciteit uitviel, stokte ook de watervoorziening en raakten de voedselvoorraden spoedig uitgeput en bleef Schoonoord voortdurend in de vuurlinie liggen. Het herhaaldelijk inslaan van kogels en granaatscherven maakte het verblijf in het noodhospitaal extra riskant. Zo raakte legerpredikant Father B.J. Benson, die de mannen in Schoonoord geestelijke bijstand verleende, deerlijk verminkt bij een granaatinslag. Op 27 september 1944 bezweek hij in het Ste. Elisabeths Gasthuis in Arnhem aan zijn verwondingen. Dag in dag uit, van de vroege morgen tot de late avond, wijdde Riek al haar zorg aan de gewonden, van wie er velen niet meer te redden zijn. ’s Avonds noteerde ze allerlei bijzonderheden van de voorbije dag in haar dagboek. Over gesprekken die ze voerde met Britse en Poolse gewonden, over de houding van de Duitsers, over de toenemende problemen die het hoofd geboden moesten worden, over – als gevolg van het uitblijven van versterkingen – de langzame omslag van de optimistische verwachting in een uitzichtloze berusting.
Hendrika van der Vlist op haar praatstoel
Na de oorlog werden achter Schoonoord 16 graven van alleen al Airbornes aangetroffen. Dat zegt wel iets over het grote lijden dat zich in enkele dagen binnen de muren van het belaagde hotel heeft voltrokken. Gevraagd naar het aantal militairen dat in Schoonoord werd behandeld, antwoordde zij: "Dat is heel moeilijk te schatten, want het was een doorlopend komen en gaan. Maar het moeten er toch wel een paar honderd zijn geweest."
"Ik moet zeggen dat de Duitse artsen heel fatsoenlijke mensen waren. Maar ook met de gewonde Duitsers hebben we in Schoonoord nooit echte problemen gehad. Eigenlijk waren het stuk voor stuk geen onaardige kerels."
Evacuatie
Nadat de omgeving van het noodhospitaal weer stevig in Duitse handen was gevallen, werden de Duitse gewonden op 23 september 1944 naar veiliger oorden geëvacueerd. De dag erna kwam de SS-arts, Hauptsturmführer Dr. Skalka, op wiens voorspraak de evacuatie werd ondernomen, terug met het aanbod om ook de geallieerde gewonden uit Schoonoord te halen. De Britten zijn wantrouwend, maar er blijft hun weinig keus, de situatie was onhoudbaar. Er was geen voedsel meer, de medicamenten waren op en de kraan liep al lang niet meer. Het gebouw was zwaar beschadigd en moest nog steeds treffers incasseren, waardoor acuut instortingsgevaar ontstond. Skalka bleek een man te zijn die zijn woord nakwam. De evacuatie verliep vlekkeloos. Wanneer hun toestand dat maar enigszins toeliet, werden de gewonde Airbornes naar Apeldoorn afgevoerd. Hendrika voegde zich bij het laatste transport van háár gewonden. In Apeldoorn zette 'de onderwijzeres met de gebrekkige EHBO-kennis' haar werk als gewondenverzorgster nog enkele dagen voort. Het was de Nederlandse SS-ers, die in de Koning Willem III Kazerne gelegerd zijn, een doorn in het oog dat Nederlanders de vijand met zoveel toewijding dienden. Zij wisten te bereiken, dat de Nederlanders de kazerne uit moesten. Voor Hendrika van der Vlist was terugkeer naar Oosterbeek toen al niet meer mogelijk. De burgerbevolking was intussen geëvacueerd. Navraag leerde haar, dat haar ouders in Ede onderdak hadden gevonden. Ze voegde zich bij hen en maakte daar met hen de laatste oorlogsmaanden mee. Daar bereikte hen ook het treurige nieuws, dat Schoonoord was afgebrand.
Kort na de bevrijding keerde Hendrika terug in het nog onbewoonde Oosterbeek. Zij besluit haar aantekeningen uit de laatste oorlogsmaanden met de volgende zinnen: "Voor mijn ogen rijst het hotel op, ons huis, mijn huis. Vierentwintig jaar lang heb ik er gewoond. Ik ken er alle kamers, alle hoekjes van. Nu staat het daar. Ja, het staat er nog. Als een groot, gapend skelet kijkt het me aan. De uitgebrande, grote ramen zijn als holle ogen, die star en doordringend voor zich uitzien."
Het zijn deze aantekeningen, die ten grondslag hebben gelegen aan DIE DAG IN SEPTEMBER en die dat boekje mede tot zo’n indrukwekkend relaas maken. Ik schrijf bewust mede, omdat ook de goede stijl en de klare taal waarin en de nuchterheid waarmee het is geschreven, daar in hoge mate aan bijdragen. Geen pathos, geen heldendaden. Ondanks alles wat de schrijfster meemaakte, geeft de schrijfster er blijk van de gebeurtenissen in hun ware proporties te blijven zien. Ik vroeg haar of ‘de acht dagen Schoonoord’ een merkbare invloed op haar leven hebben gehad. "Ja, ik geloof van wel. Ten eerste blijft wat je in die paar dagen hebt meegemaakt, je leven lang bij je. Op de 18e september stierf een jonge glider pilot onder mijn handen. Het was überhaupt de eerste keer dat ik getuige was van het overlijden van een mens; het maakte een onuitwisbare indruk. Maar er waren natuurlijk ook gevolgen van heel andere aard. Zo raakte ik al mijn studiemateriaal kwijt. En dat terwijl ik op het punt stond mijn studie MO Frans af te sluiten. Ik had zo’n schok te verwerken, dat ik eerst een paar jaar na de oorlog weer in staat was de studie op te pakken. Het werd Engels, niet in de laatste plaats doordat in die tijd mijn hulp nogal eens werd ingeroepen bij het voeren van briefwisselingen tussen Oosterbekers en Britten. Men wist dat ik met die taal redelijk uit de voeten kon; ik bezat er al een akte van lager onderwijs voor."
Wat er na de oorlog over was van het eens zo deftige Hotel Schoonoord
Op de achtergrond gebleven
"Alles wat er over Schoonoord wordt geschreven, beschouw ik in de eerste plaats als een hommage aan mijn vader. Hij stelde zonder enig bedenken zijn hotel beschikbaar om er een noodhospitaal in te huisvesten. Alles wat bruikbaar was werd dienstbaar gemaakt aan de verpleging en verzorging van de gewonden. Binnen enkele dagen zag hij zijn statige hotel in een puinhoop veranderen. Schoonoord was zijn levenswerk. Hij moet zich gerealiseerd hebben, dat hij deze klap nooit meer te boven zou komen. Hij was nu eenmaal al te oud om weer vanaf de grond te beginnen. Hij overleed in 1947."
Dat ze over haar eigen rol, die van ‘Florence Nightingale tegen wil en dank’ niet zoveel ophef maakte, was typerend voor Hendrika van der Vlist. "Het belangrijkste is, denk ik, dat je onder de verschrikkelijke omstandigheden waarin je ongewild belandde, iets nuttigs kon doen. Je leven had – ondanks de vernietiging om je heen – zin. Het was achteraf gezien misschien goed om juist op deze wijze bij de gebeurtenissen betrokken te raken. Ik heb er in elk geval nooit nadelige gevolgen van ondervonden." Na de oorlog stonden velen klaar om zich vanwege hun al dan niet terecht geclaimde verdiensten een eervolle bejegening te laten welgevallen. Als één zich daarop zou kunnen laten voorstaan, was dat Hendrika van der Vlist wel. Maar zij hield er niet van op de voorgrond te treden. Haar rol bleef echter niet onopgemerkt voor het oog van de kenner bij uitnemendheid van de Slag om Arnhem, de toentertijd in Ede woonachtige luitenant-kolonel b.d. Th. A. Boeree. In de jaren vijftig publiceerde generaal-majoor b.d. R.E. Urquhart, de voormalige bevelhebber van de Britse Eerste Luchtlandings Divisie zijn boek ARNHEM. De consciëntieuze Boeree ontdekte er een aantal onjuistheden en verkeerde voorstellingen van zaken in en besloot – ter wille van een zuivere geschiedschrijving – een commentaar op Urquharts boek te schrijven. De kritiek van Boeree was soms niet mals. Maar vanwege het grote respect dat hij desondanks voor de Schot en zijn divisie koesterde, achtte de overste in ruste publicatie van zijn commentaar niet op haar plaats. Hij verspreidde het daarom slechts op kleine schaal en dan nog alleen onder goede bekenden. Een bijkomend gevolg was wel, dat de lof die hij juist Hendrika van der Vlist daarin toezwaaide, nooit die aandacht heeft gekregen die hij verdiende. Ik ben zo vrij de bewuste passage als eerbetoon, zij het postuum, hieronder letterlijk over te nemen.
“En nu trof het mij, dat Urquhart lange beschouwingen wijdt aan het werk van Mevr. Ter Horst, die feitelijk niets anders heeft gedaan dan bij haar kinderen in de kelder zitten, nu en dan boven komend om een stukje uit de Bijbel voor te lezen en haar laatste weckflessen ter beschikking van de gewonden te stellen. Men moet mij goed begrijpen. Ik heb het grootste respect voor hetgeen Mevr. Ter Horst heeft gedaan, maar als een generaal een overzicht geeft van hetgeen er is gebeurd, dan zouden Schoonoord en Vreewijk in de eerste plaats vermeld moeten worden en zeker het aandeel van Riek van der Vlist. Maar tot mijn spijt heeft Urquhart zich op geen enkel gebied de moeite gegeven, zich in de details te verdiepen. Dus nam hij de feiten zoals ze hem werden voorgelegd. En Mevr. Ter Horst heeft indertijd over haar eigen werk een groot artikel geschreven in. het boek "Niet te vergeefs", wat welwillenden blijkbaar voor Urquhart in het Engels hebben vertaald. Jammer dat in zijn boek de naam van Riek van der Vlist zelfs niet is vermeld.”
Hendrika van der Vlist overleed op 5 mei 1994, daags nadat zij op het Airborne Kerkhof tijdens de dodenherdenking een overdenking had uitgesproken. De Arnhemse Courant die op haar sterfdag uitkwam, gaf daar het volgende verslag van:
"Loco-burgemeester Brandsma – de Vries las een overdenking voor. Ook mevrouw H. van der Vlist, die tijdens de septemberdagen in 1944 in het hotel van haar ouders woonde, kwam aan het woord over ervaringen die zij in die dagen heeft opgedaan. De positieve houding van de Britse parachutisten, ook ten opzichte van de gewonde Duitse soldaten die zij behandelden, over de soldaat ‘Phil’ die zij voor haar ogen zag sterven, de speurtocht naar de ouders van ‘Phil’ en de mooie spreuken op de grafstenen op de Airborne Begraafplaats. Overdenkingen die wat meer tijd in beslag namen dan normaal."
Klik hier om terug te gaan naar de Home Page.